e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=Q171p plaats=Vlijtingen

Overzicht

Gevonden: 1960
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
mannelijke merel blaan: blwon (Vlijtingen) een mannelijke merel (melhoorn, merelhoorn) [N 83 (1981)] III-4-1
mannelijke vis milt: WLD zonder j klank  mijlt (Vlijtingen) Hoe noemt u een mannelijke vis (hommer, hom, homvis, milter) [N 83 (1981)] III-4-2
marjolein marjolein: marjelein (Vlijtingen) Marjolein (origanum majorana). Kleine, witte bloempjes, half verscholen tussen groene blaadjes, die dicht opeen staan, en tot bolletjes verenigd zijn, 3 of 4 zulke bolletjes op lange stelen in de bladhoeken en aan de top (palingskruid, madelein, dubbele p [N 92 (1982)] III-4-3
markt markt: in `t middel van de mert (Vlijtingen), meͅrt (Vlijtingen) In het midden van de markt. [ZND 38 (1942)] || markt [RND] III-3-1
marmer malber: maolber (Vlijtingen), marbel: marbel (Vlijtingen, ... ) marmer [ZND 01 (1922)], [ZND 38 (1942)] || marmer, dicht, fijnkorrelig kalkgesteente dat geschikt is om te bewerken en te polijsten, in bouw- en beeldhouwkunst als grondstof gebruikt [marbel, melber] [N 81 (1980)] III-4-4
marter fluwijn: WLD ee = gelijk in been  fluween (Vlijtingen), kedjot (?): WLD roofdier van hennenstal ? - moeilijk leesbaar  kedjot (Vlijtingen) Hoe noemt u een soort marter, tot 48cm lang, met een staart tot 26cm. Het is een slank roofdier met donkerbruine pels en witte borstvlek die tot de binnenzijde van de voorpoten doorloopt (fluwijn) [N 83 (1981)] || Hoe noemt u het slanke roofdiertje, geelbruin tot donkerbruin, met lange dekharen. De kop is spits met grote oorschelpen, het lichaam is lang en lenig. Het heeft een lange staart en korte poten; marter (fluwijn) [N 83 (1981)] III-4-2
masteluin tarwetig koren: tɛrfǝtex [koren] (Vlijtingen) Menggewas, vooral rogge en tarwe dooreen; vroeger bakte men er brood van ("masteluinbrood"), nu wordt het alleen nog als groenvoer gezaaid. Indien het mengsel een andere samenstelling heeft dan rogge en tarwe, dan wordt dat in het lemma aangegeven. De opgaven "groenvoer" zijn in het lemma ''groenvoer'' (1.2.14) ondergebracht. Voor de fonetische documentatie van het woorddeel [koren], zie het lemma ''rogge'' (1.2.4), resp. ''graan, koren'' (1.2.1). [L 39, 15; L lijst graangewassen, 5; monogr.; add. uit L 48, 26; Lu 2, 26] I-4
mathaak zichtehaak: zixtǝnhok (Vlijtingen) Doorgaans licht gebogen ijzeren tand aan een houten steel, die bij het maaien met de zicht gebruikt wordt om het graan bij het eigenlijke inkappen op te tillen en om het afgeslagen graan bij elkaar te trekken. In de volgende plaatsen geen specifieke benaming bekend: L 316, 317, 355, 356, 358, 363, 365, 366, 368, 413. Voor de fonetische documentatie van het woorddeel [zicht]- zie het lemma ''zicht'' (4.3.1). Vergelijk ook de betekeniskaart 30 bij het lemma ''zicht'' (4.3.1) voor de geografische uitbreiding van pik in de betekenis "zicht" naast die van pik in de betekenis "mathaak". Zie afbeelding 5. [N 18, 72 en 73; JG 1a, 1b, 2c; A 14, 10; L 45, 10; R 3, 66; Gwn 7, 5; monogr.; add. uit N 11, 88; N 15, 16c en 16g; A 4, 28; A 23, 16.2; L 20, 28; Lu 1, 16.2] I-4
mayonaise mayonaise: májjənéés (Vlijtingen) mayonaise [RND] III-2-3
medaillon broche (fr.): breusj (Vlijtingen), medaille: ’n gōu medailze (Vlijtingen) een gouden medaille [ZND 38 (1942)] || rond, ovaal- of hartvormig sieraad waarin een portretje of iets dergelijks bewaard wordt [medaillon, mejonneke, boot, coulant] [N 86 (1981)] III-1-3