24207 |
mannelijke merel |
blaan:
blwon (Q171p Vlijtingen)
|
een mannelijke merel (melhoorn, merelhoorn) [N 83 (1981)]
III-4-1
|
24454 |
mannelijke vis |
milt:
WLD zonder j klank
mijlt (Q171p Vlijtingen)
|
Hoe noemt u een mannelijke vis (hommer, hom, homvis, milter) [N 83 (1981)]
III-4-2
|
24610 |
marjolein |
marjolein:
marjelein (Q171p Vlijtingen)
|
Marjolein (origanum majorana). Kleine, witte bloempjes, half verscholen tussen groene blaadjes, die dicht opeen staan, en tot bolletjes verenigd zijn, 3 of 4 zulke bolletjes op lange stelen in de bladhoeken en aan de top (palingskruid, madelein, dubbele p [N 92 (1982)]
III-4-3
|
21271 |
markt |
markt:
in `t middel van de mert (Q171p Vlijtingen),
meͅrt (Q171p Vlijtingen)
|
In het midden van de markt. [ZND 38 (1942)] || markt [RND]
III-3-1
|
24945 |
marmer |
malber:
maolber (Q171p Vlijtingen),
marbel:
marbel (Q171p Vlijtingen, ...
Q171p Vlijtingen)
|
marmer [ZND 01 (1922)], [ZND 38 (1942)] || marmer, dicht, fijnkorrelig kalkgesteente dat geschikt is om te bewerken en te polijsten, in bouw- en beeldhouwkunst als grondstof gebruikt [marbel, melber] [N 81 (1980)]
III-4-4
|
24350 |
marter |
fluwijn:
WLD ee = gelijk in been
fluween (Q171p Vlijtingen),
kedjot (?):
WLD roofdier van hennenstal ? - moeilijk leesbaar
kedjot (Q171p Vlijtingen)
|
Hoe noemt u een soort marter, tot 48cm lang, met een staart tot 26cm. Het is een slank roofdier met donkerbruine pels en witte borstvlek die tot de binnenzijde van de voorpoten doorloopt (fluwijn) [N 83 (1981)] || Hoe noemt u het slanke roofdiertje, geelbruin tot donkerbruin, met lange dekharen. De kop is spits met grote oorschelpen, het lichaam is lang en lenig. Het heeft een lange staart en korte poten; marter (fluwijn) [N 83 (1981)]
III-4-2
|
32983 |
masteluin |
tarwetig koren:
tɛrfǝtex [koren] (Q171p Vlijtingen)
|
Menggewas, vooral rogge en tarwe dooreen; vroeger bakte men er brood van ("masteluinbrood"), nu wordt het alleen nog als groenvoer gezaaid. Indien het mengsel een andere samenstelling heeft dan rogge en tarwe, dan wordt dat in het lemma aangegeven. De opgaven "groenvoer" zijn in het lemma ''groenvoer'' (1.2.14) ondergebracht. Voor de fonetische documentatie van het woorddeel [koren], zie het lemma ''rogge'' (1.2.4), resp. ''graan, koren'' (1.2.1). [L 39, 15; L lijst graangewassen, 5; monogr.; add. uit L 48, 26; Lu 2, 26]
I-4
|
33044 |
mathaak |
zichtehaak:
zixtǝnhok (Q171p Vlijtingen)
|
Doorgaans licht gebogen ijzeren tand aan een houten steel, die bij het maaien met de zicht gebruikt wordt om het graan bij het eigenlijke inkappen op te tillen en om het afgeslagen graan bij elkaar te trekken. In de volgende plaatsen geen specifieke benaming bekend: L 316, 317, 355, 356, 358, 363, 365, 366, 368, 413. Voor de fonetische documentatie van het woorddeel [zicht]- zie het lemma ''zicht'' (4.3.1). Vergelijk ook de betekeniskaart 30 bij het lemma ''zicht'' (4.3.1) voor de geografische uitbreiding van pik in de betekenis "zicht" naast die van pik in de betekenis "mathaak". Zie afbeelding 5. [N 18, 72 en 73; JG 1a, 1b, 2c; A 14, 10; L 45, 10; R 3, 66; Gwn 7, 5; monogr.; add. uit N 11, 88; N 15, 16c en 16g; A 4, 28; A 23, 16.2; L 20, 28; Lu 1, 16.2]
I-4
|
20909 |
mayonaise |
mayonaise:
májjənéés (Q171p Vlijtingen)
|
mayonaise [RND]
III-2-3
|
18235 |
medaillon |
broche (fr.):
breusj (Q171p Vlijtingen),
medaille:
’n gōu medailze (Q171p Vlijtingen)
|
een gouden medaille [ZND 38 (1942)] || rond, ovaal- of hartvormig sieraad waarin een portretje of iets dergelijks bewaard wordt [medaillon, mejonneke, boot, coulant] [N 86 (1981)]
III-1-3
|