33381 |
paardestal |
paardsstal:
pi̯ats[stal] (Q171p Vlijtingen)
|
De stal of ruimte waar het paard of de paarden staan. Het woordtype voerderij voor voergang in de paardestal kan wel uitbreidend gebezigd worden voor de paardestal in zijn geheel. Zie voor de fonetische documentatie van het woorddeel (stal) het lemma "stal" (2.1.2). (Paardsstal)-varianten waarvan het (stal)-gedeelte een kleurloze vocaal vertoont, zijn voluit en fonetisch genoteerd, omdat deze tweede component als simplex niet voorkomt met een kleurloze vocaal. Zie de plattegronden van de stallen in paragraaf 1.2. [N 5, 105e; A 10, 9c; L 38, 26; Wi 18; S 50; monogr.; add. uit N 5A, 59 en 73a]
I-6
|
29636 |
paardetuig |
paardsgetuig:
pi̯ats˲gǝtē ̝.x (Q171p Vlijtingen)
|
De naam voor het paardetuig in het algemeen. [JG 1a, 1b; N 13, 80; monogr.]
I-10
|
24546 |
paardezuring |
hondssurelle:
hondszurell (Q171p Vlijtingen),
wilde surelle:
wille zurell (Q171p Vlijtingen)
|
Paardezuring (rumex aquaticus). De onderste bladeren zijn aan hun voet, bij de bladsteel, diep ingesneden (hartvormig). De bloemdekslippen, die de vruchtjes omgeven, hebben geen van alle een knobbeltje aan hun voet. De onderste bladeren hebben een iets op [N 92 (1982)]
III-4-3
|
33320 |
pacht, vruchtgebruik |
tuis:
tǫu̯s (Q171p Vlijtingen)
|
Onder pacht worden drie samenhangende betekenissen verstaan: 1. hetgeen de pachter betaalt: "de pacht betalen"; 2. het vruchtgebruik van de grond: "grond in pacht hebben"; 3. het contract: "de boer heeft nog twee jaar pacht". Tocht hangt, evenals de nevenvorm tucht, oorspronkelijk samen met trekken in de betekenis "telen"; leeftocht is dan "tocht ("vruchtgebruik, pachtcontract") voor het leven". Aan tuis, vergelijk Mnl. tuuscen "dobbelen; bedriegen; ruilen", correspondeert Du. tauschen. Belading en belader corresponderen met belasting. Het feest van Sint Remeis of Sint Remigius, wiens naamdag naar de Romeinse kalender op 1 oktober valt, wordt wel de "huurdag der boerenknechten en meiden" genoemd (naar Jongeneel, 54). Bij boermeste: pachtvergoeding in natura; in plaats van een pachtsom te betalen, mocht de boer het onderhavige land voor één jaar gebruiken, mits hij voor eigen rekening het land een goede organische bemesting gaf. [L 14, 6; L 32, 101; Wi 18; monogr.]
I-6
|
24534 |
paddestoel (alg.) |
champignon:
šampəljoŋ (Q171p Vlijtingen),
eetbare --; gecombineerd met ZND 5 040
šampəljoŋ (Q171p Vlijtingen),
kekenvlees:
Additie bij vraag 182 e.v.: (kiekevlees) algemene naam voor paddestoelen
keekevlees (Q171p Vlijtingen, ...
Q171p Vlijtingen),
eetbare --; gecombineerd met ZND 5 040
kēkəvlɛysch (Q171p Vlijtingen)
|
paddestoel [RND], [ZND 15 (1930)] || Paddestoel met hoed in het algemeen (kamperoen). [N 92 (1982)]
III-4-3
|
17874 |
pak slaag |
smeer:
smeer (Q171p Vlijtingen)
|
Pak slaag (tek, travans, streep, smeer, batter, roefel, kiffel, pek). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
24489 |
palmboompje |
palm:
verzamelfiche ZND 15, 015 van Har, + ZND 5, 041
paam (Q171p Vlijtingen),
palmpje:
verzamelfiche ZND 15, 015 van Har, + ZND 5, 041
pēͅmkə (Q171p Vlijtingen)
|
palmboompje [ZND 15 (1930)]
III-4-3
|
21954 |
pap (kropmelk) |
pap:
pap (Q171p Vlijtingen)
|
Hoe heet verder: de pap of kropmelk waarmee de jongen eerst gevoed worden? [N 93 (1983)]
III-3-2
|
20560 |
parelen |
proosten:
proosse (Q171p Vlijtingen)
|
parelen; Hoe noemt U: Opstijgen van luchtbelletjes in drank (parelen, kriezelen, grinselen) [N 80 (1980)]
III-2-3
|
21950 |
paren van de duiven |
koppelen:
koppele (Q171p Vlijtingen),
paren:
pō̝.rə (Q171p Vlijtingen)
|
Hoe heet verder: paren? [N 93 (1983)] || Paren [van de duiven]. [Goossens 1b (1960)]
III-3-2
|