18927 |
proberen |
proberen:
Uitdrukking: "D\\ meis (muizen) stet aan zett\\".
probérə (Q171p Vlijtingen)
|
een proef nemen met of van [proberen, verzoeken, bezien] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
17742 |
proeven |
proeven:
prīēve (Q171p Vlijtingen)
|
proeven; Hoe noemt U: Een kleine hoeveelheid voedsel of drank in de mond nemen om te onderzoeken hoe het smaakt (keuren, proeven) [N 80 (1980)]
III-2-3
|
19272 |
profiteren |
profiteren:
proffətérə (Q171p Vlijtingen)
|
een goed, nuttig gebruik maken, voordeel trekken van een gelegenheid [blaaien, profiteren, luizen] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
18221 |
pronken |
grootshans (zn.):
greetshans (Q171p Vlijtingen)
|
in het oog lopend opgeschikt, in het openbaar zich voordoen, pralen [pronken, prijken, spiegelen, pralen] [N 86 (1981)]
III-1-3
|
20506 |
proosten |
tikken:
tikkə (Q171p Vlijtingen)
|
proosten; Hoe noemt U: De glazen tegen elkaar aanstoten als teken dat men elkaar veel goeds toewenst (knutsen, klinken, proosten) [N 80 (1980)]
III-2-3
|
22310 |
proppenschieter |
kraaktoet:
krōktūūt (Q171p Vlijtingen)
|
Klakkebus; cilindervormig kinderspeeltuig van vlierhout. [ZND 15 (1930)]
III-3-2
|
20456 |
prostituée |
hoer:
huur (Q171p Vlijtingen),
kladder:
kladder (Q171p Vlijtingen)
|
prostituée, publieke vrouw [hoer, lichtvink, deerne, blaar] [N 86 (1981)]
III-2-2
|
18403 |
pruik |
pruik:
priek (Q171p Vlijtingen)
|
kunstmatig vervaardigde haarbedekking, valse haardos [kalot, pruik] [N 86 (1981)]
III-1-3
|
20911 |
pruim |
oogstpruim:
ōͅspry(3)̄mə (Q171p Vlijtingen)
|
[ZND 10 (1925)]
I-7
|
20568 |
pruimen |
sjieken:
sjikke (Q171p Vlijtingen)
|
pruimen; Hoe noemt U: Tabak kauwen (pruimen, sikken, sjikken) [N 80 (1980)]
III-2-3
|