17885 |
ruk |
smak:
smak (Q171p Vlijtingen)
|
Ruk: snelle korte beweging waardoor iets of iemand met een schok van zijn plaats wordt getrokken (ruk, snuk, snoek). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
24326 |
runderhorzel, horzel |
hommel:
homəl (Q171p Vlijtingen)
|
insect II [Goossens 1b (1960)]
III-4-2
|
24349 |
runderhorzellarve |
madenknoeb:
mōͅjknuibə (Q171p Vlijtingen)
|
worm vdit laatste insect [Goossens 1b (1960)]
III-4-2
|
34022 |
rundvee |
rindsbeesten:
renzbɛstǝ (Q171p Vlijtingen)
|
Als vee gehouden runderen. Rundvee in het algemeen. Zie afbeelding 1. [N 3A, 1; JG 1a, 1b; monogr.]
I-11
|
17832 |
rusten |
uitrusten:
zich ootroste (Q171p Vlijtingen)
|
Rusten: rust houden na arbeid of vermoeienis (schoven, schoften). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
21364 |
ruw, hard |
bruut:
brut (Q171p Vlijtingen),
geen hart:
geen hat (Q171p Vlijtingen)
|
zonder fijn gevoel, hard [rouw, ruw] [N 87 (1981)]
III-3-1
|
21292 |
ruzie |
ruzing:
rijzing (Q171p Vlijtingen)
|
een luidruchtige woordenstrijd, onenigheid die door praten of schreeuwen tot uitdrukking komt [ruzie, ravelleke, poepelderij, kadij, twist, ruzing, kerwel, actie, piekenpoek] [N 85 (1981)]
III-3-1
|
21291 |
ruzie maken |
ruzing maken:
rijzing maoke (Q171p Vlijtingen)
|
ruzie maken [kakelen, puken] [N 85 (1981)]
III-3-1
|
24682 |
sap in planten |
sap:
± WLD
soap (Q171p Vlijtingen)
|
Het vocht dat zich in planten of plantendelen bevindt of eruit verkregen is (sap, tocht). [N 82 (1981)]
III-4-3
|
33584 |
sap van een vrucht |
sap:
± WLD
saop (Q171p Vlijtingen),
soap (Q171p Vlijtingen)
|
Het sap van een vrucht (sap, tocht). [N 82 (1981)] || Het vocht dat zich in planten of plantendelen bevindt of eruit verkregen is (sap, tocht). [N 82 (1981)]
I-7
|