20550 |
snoepje |
babbelaar:
babbelèèr (Q171p Vlijtingen),
kebabbel:
kababbal (Q171p Vlijtingen)
|
snoepje; Hoe noemt U: Een stukje snoepgoed (babbeltje, snoepje) [N 80 (1980)]
III-2-3
|
18026 |
snotneus |
aap:
aap (Q171p Vlijtingen),
snotneus:
snotneus (Q171p Vlijtingen)
|
een kind dat zich met zaken bemoeit en daarover een mening geeft, waarvoor het nog te jong is [snotneus, snotter, aap, koetneus, plathoek] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
18027 |
snotteren |
snuffen:
snuffə (Q171p Vlijtingen)
|
Snotteren: herhaaldelijk en hoorbaar de neus ophalen om deze vrij te maken van neusvocht (snotteren, snitteren, snutten). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
20567 |
snuifje |
snuifje:
snuifke (Q171p Vlijtingen)
|
snuifje; Hoe noemt U: Kleine hoeveelheid tabak die men in een keer opsnuift (snuifje, snuit, kees, prise) [N 80 (1980)]
III-2-3
|
17590 |
snuit |
naas:
nǫǝs (Q171p Vlijtingen),
snuits:
snű̄.ts (Q171p Vlijtingen),
WLD
snuuts (Q171p Vlijtingen)
|
Hoe noemt u het vooruitstekende deel van het aangezicht van dieren (snuit, snoefel) [N 83 (1981)] || Zie afbeelding 2.6. [JG 1a, 1b]
I-9, III-4-2
|
20512 |
soepvlees |
soepvlees:
sopvléés (Q171p Vlijtingen)
|
soepvlees; Hoe noemt U: Mager vlees om soep van te koken (boelie, bouilli, soepvlees) [N 80 (1980)]
III-2-3
|
21287 |
soldaat |
soldaat:
saldo:t (Q171p Vlijtingen)
|
soldaat [RND]
III-3-1
|
21289 |
soldaten |
soldaten:
saldo:tə (Q171p Vlijtingen)
|
soldaten [RND]
III-3-1
|
34576 |
spaak |
speken:
spē.kǝ (Q171p Vlijtingen)
|
Elk van de houten staven die de verbinding vormen tussen de velg van het wiel en de naaf. Afhankelijk van de omtrek van het wiel zijn er tien tot zestien spaken. Er zijn twee soorten spaken: ronde en platte. Voor zover ze specifieke benamingen krijgen, worden ze behandeld onder A resp. B. [N 17, 61a-b + 62a-b; N 18, 99; N G, 44a; JG 1a; JG 1b; JG 2b; S 34; A 4, 20b; L 20, 20b; L 7, 13; monogr.]
I-13
|
32750 |
spade, spitschop |
schup:
še ̞p (Q171p Vlijtingen)
|
Een schop met een vlak blad, dat min of meer in het verlengde van de steel geplaatst is. Deze schop wordt gebezigd voor het omspitten van de wendakkerhoeken, een lapje grond, de tuin e.d. Al naar gelang de streek en de ervaring is het blad van de spade hartvormig, trapeziumvormig of rechthoekig. Voor het tweede lid van de varianten van samenstellingen zie men het simplex schup verderop in het lemma. [N 11A, 147; N 18, 1 + 2 + 5 + 14; JG 1a + lb; L 7, 15; L 42, 40; Wi 5; Gwn 8, 2; GV, K 7; monogr.; div.]
I-1
|