20347 |
kleinkinderen |
kleinkind:
klénkend (Q171p Vlijtingen)
|
kleinkind [ZND 11 (1925)]
III-2-2
|
20348 |
kleinzoon |
kleinzoon:
kleenzûun (Q171p Vlijtingen)
|
kleinzoon [ZND 11 (1925)]
III-2-2
|
21353 |
kletsen |
babbelen:
Van Dale: babbelen, 1. veel praten over dingen van weinig belang, uit lust tot praten; (schoolt.) met elkaar praten van leerlingen onder de les; -2. praatjes verkopen, kwaadspreken; -3. keuvelen, gezellig praten; -4. (gew.) uit de school klappen; -5. (in litt. t.) een geluid maken dat aan babbelen doet denken.
babbelen (Q171p Vlijtingen),
zeveren:
Van Dale: zeveren, (gew.), 2. flauwe praat verkopen; -zaniken.
zéévere (Q171p Vlijtingen)
|
praten over dingen van weinig belang [zwetsen, kletsen, snateren, klappen, snabbelen, wauwelen, teuten, kebbelen] [N 87 (1981)] || praten, klappen, kallen [ZND 36 (1941)]
III-3-1
|
33997 |
kletsoor |
klatsoor:
kladzōr (Q171p Vlijtingen)
|
Dun eindje touw of leer aan het uiteinde van het snoer van de zweep dat bij het slaan een knallend geluid maakt. [JG 1a, 1b, 1c, 2c; N 13, 95c; L B2, 245; L 8, 142; R 14]
I-10
|
21337 |
kletswijf |
kletskont:
kletskoont (Q171p Vlijtingen),
kletswijf:
kletsweef (Q171p Vlijtingen),
sledder:
sledder (Q171p Vlijtingen)
|
een vrouw die veel babbelt [klappei, kwek, kommeer, blameer, viswijf] [N 87 (1981)]
III-3-1
|
17893 |
klieven |
klieven:
klieve (Q171p Vlijtingen)
|
klieven: Vaneen scheiden (klieven, kloven). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
24581 |
klimop |
wintergroen:
-
weentergrien (Q171p Vlijtingen),
± WLD
weentergrien (Q171p Vlijtingen)
|
De altijdgroene heester die zich door middel van wortels aan de omringende voorwerpen hecht (klimop, veil, klim, ifte, eiloof, klimmerkruid, lier). [N 82 (1981)] || klimop [ZND 36 (1941)]
III-4-3
|
17736 |
klinken |
kaken:
kêkə (Q171p Vlijtingen)
|
klinken: Een goed hoorbaar, luid of helder geluid voortbrengen (klinken, luiden, klabetteren, klawetteren). [N 84 (1981)]
III-1-1
|
24651 |
klokje (alg.) |
klokje:
klekske (Q171p Vlijtingen)
|
Klokjesbloem (campanula 50 tot 100 cm groot. De plant is ruw behaard. De stengel heeft scherpe kanten; de onderste bladeren zijn hartvormig en langgesteeld, de bovenste zijn smal en kort of niet gesteeld, de bladrand is gezaagd. De bloemen staan in loss [N 92 (1982)]
III-4-3
|
18230 |
klomp |
klomp:
klomp (Q171p Vlijtingen),
klompen (Q171p Vlijtingen),
kloomp (Q171p Vlijtingen),
klōmp (Q171p Vlijtingen)
|
In het algemeen de benaming voor schoeisel dat is vervaardigd uit een uitgehold stuk hout. Er bestaan verschillende soorten klompen. Zie ook de lemmata ɛhoge klompɛ, ɛlage klompɛ etc.' [N 24, 70a; N 86, 46; A 15, 31b; L 36, 38; monogr.] || klomp; Hoe heet een houten schoeisel (fr. sabot)? [ZND 36 (1941)] || schoeisel bestaande uit een uitgehold stuk hout, houten schoen [klomp, kloon, blok, holsblok, klopper, lolleblok, sabot] [N 86 (1981)]
II-12, III-1-3
|