24485 |
liguster |
ligustrum:
± WLD
ligustrum (Q171p Vlijtingen)
|
De liguster; een struik van 1-4 m hoogte met grauwe opgerichte takken, heeft witte bloemen en zware kogelvormige erwt-grote bessen; zeer bekend als haagplant (merekenspalm, theeboom, mondhout, heggesering). [N 82 (1981)]
III-4-3
|
18831 |
lijden |
lijden:
lije (Q171p Vlijtingen),
uithouden:
ich kan ⁄t neme⁄ oothage van de pijn (Q171p Vlijtingen)
|
een onaangename toestand verduren [lijden, onderstaan] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
21098 |
lijnzaadmeel |
lijzendmeel:
li̯īzǝtmɛ̄l (Q171p Vlijtingen)
|
De gedroogde pulp die overblijft na het slaan van de olie uit het lijnzaad. Het meel wordt als veevoeder gebruikt. Indien in samenstellingen met lijnzaad- dit woorddeel onverkort is gebleven en gelijk aan de opgave voor lijnzaad in dat lemma, dan is hier naar de variant van het lemma Lijnzaad, Vlaszaad verwezen. Voor de typen lijzend en lijzens naast lijzaad zie de toelichting bij het lemma Lijnzaad, Vlaszaad. [monogr.; add. uit L 1 a-m; L 1 u, 149; L 42, 59; RND 31]
I-5
|
33275 |
lijnzaadpap |
lijzendmeeldrank:
li̯īzǝtmɛ̄ldrāŋk (Q171p Vlijtingen)
|
De "pap", ofwel het vloeibare veevoer dat van lijnzaadmeel wordt gemaakt. De zegsman uit Maastricht merkt op dat de pap ook medicinale kracht heeft en gebruikt wordt om op een wond te leggen. Indien in samenstellingen met lijnzaad- dit woorddeel onverkort is gebleven en gelijk aan de opgave voor lijnzaad in dat lemma, dan is hier naar de variant van het lemma Lijnzaad, Vlaszaad verwezen. Voor de typen lijzend en lijzens naast lijzaad zie de toelichting bij het lemma Lijnzaad, Vlaszaad. [RND 31; monogr.; add. uit L 1 a-m; L 1 u, 149; L 42, 59]
I-5
|
20492 |
likken |
lekken:
lékkə (Q171p Vlijtingen)
|
likken; Hoe noemt U: Met de tong over iets heen en weer gaan om zo het voedsel op te nemen (likken, lekken, leppen) [N 80 (1980)]
III-2-3
|
17867 |
links, linkshandig |
links:
links (Q171p Vlijtingen)
|
iemand die meestal zijn linkerhand gebruikt: hij is... [ZND 37 (1941)]
III-1-2
|
17869 |
linkshandig persoon |
linkse, een -:
n linksche (Q171p Vlijtingen)
|
iemand die meestal zijn linkerhand gebruikt: het is een ... [ZND 37 (1941)]
III-1-2
|
22052 |
lintwormen |
wormen:
weurm (Q171p Vlijtingen)
|
Hoe noemt U in Uw dialect de volgende ziekten: lintwormen? [N 93 (1983)]
III-3-2
|
17617 |
lip |
lip:
lep (Q171p Vlijtingen)
|
lip [RND]
III-1-1
|
31599 |
lip van een hoefijzer |
lip:
lep (Q171p Vlijtingen)
|
Het opstaand lipvormig gedeelte aan de voorzijde aan het hoefijzer. De lip voorkomt het naar achter opschuiven van het hoefijzer. Zie ook afb. 222. Ook aan de zijkanten van het hoefijzer kunnen lippen worden aangebracht. Dit gebeurt als het paard brokkelende hoeven heeft of wanneer het hoefijzer de neiging heeft naar binnen te verschuiven. Zie ook het lemma ɛbrokkelhoefɛ in WLD i.9, pag. 102.' [N 33, 356; JG 1b; monogr.]
II-11
|