25191 |
sneeuwx |
sneeuw:
snouwə (P192p Voort, ...
P192p Voort)
|
sneeuw [ZND 04 (1924)], [ZND 07 (1924)]
III-4-4
|
21237 |
sneltrein |
direct (<lat.):
direct (P192p Voort)
|
Sneltrein. [ZND 35 (1941)]
III-3-1
|
17590 |
snuit |
snuit:
snǭǝ.t (P192p Voort)
|
Zie afbeelding 2.6. [JG 1a, 1b]
I-9
|
21289 |
soldaten |
soldaten:
de soldaten mutten groeten (P192p Voort)
|
De soldaten moeten groeten (met de hand aan de muts) [ZND 32 (1939)]
III-3-1
|
34576 |
spaak |
speken:
spęi̯kǝ (P192p Voort)
|
Elk van de houten staven die de verbinding vormen tussen de velg van het wiel en de naaf. Afhankelijk van de omtrek van het wiel zijn er tien tot zestien spaken. Er zijn twee soorten spaken: ronde en platte. Voor zover ze specifieke benamingen krijgen, worden ze behandeld onder A resp. B. [N 17, 61a-b + 62a-b; N 18, 99; N G, 44a; JG 1a; JG 1b; JG 2b; S 34; A 4, 20b; L 20, 20b; L 7, 13; monogr.]
I-13
|
32750 |
spade, spitschop |
schup:
sxø̜p (P192p Voort)
|
Een schop met een vlak blad, dat min of meer in het verlengde van de steel geplaatst is. Deze schop wordt gebezigd voor het omspitten van de wendakkerhoeken, een lapje grond, de tuin e.d. Al naar gelang de streek en de ervaring is het blad van de spade hartvormig, trapeziumvormig of rechthoekig. Voor het tweede lid van de varianten van samenstellingen zie men het simplex schup verderop in het lemma. [N 11A, 147; N 18, 1 + 2 + 5 + 14; JG 1a + lb; L 7, 15; L 42, 40; Wi 5; Gwn 8, 2; GV, K 7; monogr.; div.]
I-1
|
34114 |
speen van de koe |
tet:
tęt (P192p Voort)
|
[N C, 12; JG 1a, 1b; A 30, 6a; L 8, 24b; L 14, 27b; L 49, 6a; monogr.]
I-11
|
20630 |
spek |
spek:
spɛk (P192p Voort, ...
P192p Voort),
verzamelfiche, ook mat. van ZND 1a-m
speͅk (P192p Voort)
|
spek [Goossens 1b (1960)], [ZND 23 (1937)]
III-2-3
|
20165 |
spenen |
spenen:
spiǝnǝ (P192p Voort)
|
Het veulen het zuigen ontwennen. [JG 1a, 1b; N 8, 59]
I-9
|
26360 |
spie |
spie/spij:
spē̜(i̯) (P192p Voort)
|
De zeisring, die steel en blad verbindt, wordt vastgeslagen door middel van een spie, of door twee of meer spietjes. Doorgaans zijn ze van hout, omdat deze het beste vast blijven zitten; soms vindt men ook een ijzeren spie, vaak in combinatie met een houten. Zie ook de toelichting bij het lemma ''zeisring'', en afbeelding 4, nummer A4 en B4. [N 18, 67e; JG 1a, 1b, 2c; add. uit A 14, 2]
I-3
|