19669 |
wasknijper |
speld:
spɛlə (P192p Voort)
|
klemmende houtjes om de wasch op de drooglijn vast te maken [ZND 36 (1941)]
III-2-1
|
19457 |
waterdamp, wasem |
domp:
dump (P192p Voort)
|
damp [ZND 33 (1940)]
III-2-1
|
30318 |
waterdorpel |
zul:
zēl (P192p Voort)
|
Horizontale laag bakstenen of natuursteen aan de onderkant van een raamkozijn. De waterdorpel wordt vooral toegepast bij zeer dikke muren. Wordt de dorpel uit bakstenen samengesteld, dan worden deze gemetseld in de vorm van een afwaterend gestelde rollaag. Zie ook afb. 57e. In Q 194 werd voor een waterdorpel gebruik gemaakt van 'ijzerklinkers' ('īzǝrklēŋkǝrs'), in K 353 van arduin. [N 55, 44c; N 32, 12c; L 31, 12a; monogr.; S 39, add.; A 46, 10c, add.]
II-9
|
19510 |
waterketel, moor |
watermoor:
weͅtərmōr (P192p Voort)
|
de gewone ketel om water te koken (fr. bouilloire) [ZND 36 (1941)]
III-2-1
|
33093 |
waterring van de mijt |
waterlaag:
wɛtǝrlōǝx (P192p Voort)
|
Waterring, waterlaag of kaplaag van de korenmijt. De laag schoven die het verst naar buiten steekt, juist waar de kap begint. Zie de toelichting bij het lemma ''buitenstaande korenmijt'' (5.1.18). Voor euze enz. vergelijk wnt XI, onder oozie, ooziedrup enz., "het gedeelte van het dak dat over den muur uitsteekt en het regenwater afwerpt", "afdak" dus. Zie afbeelding 8, a. [N 15, 45c; JG 1a, 1b, 2c; monogr.]
I-4
|
21518 |
weekblad? |
illustratie (<fr.):
illustratie (P192p Voort)
|
weekblad met veel prenten en fotos [ZND 36 (1941)]
III-3-1
|
18166 |
weer genezen |
weer genezen:
weer geneze (P192p Voort),
weer goed op gang:
weer goed op gang (P192p Voort)
|
hij is weer op zijn effen (weer genezen) [ZND 34 (1940)]
III-1-2
|
21247 |
weg |
baan:
boən (P192p Voort)
|
weg [ZND 01 (1922)]
III-3-1
|
33663 |
wei |
wei:
wē (P192p Voort),
wēi̯ǝ (P192p Voort),
węi̯ (P192p Voort),
winhof:
węnǝf (P192p Voort)
|
Dunne, zoete vloeistof die, na de afscheiding van de kaasstof, van de melk overblijft. [L 27, 30 en 31; JG 1a, 1b, 1c, 2c; A 7, 15, 27 en 28; L 2, 7; A 9, 15a en 15b; S 15; Ge 22, 65 en 128; monogr.] || In het algemeen een stuk weiland of grasweide waar het vee graast. Bedoeld is een niet-omheinde weide. [N 14, 50a; N 14, 50b; N 5AøIIŋ, 76d; N 5AøIIŋ, 76e; N M 4a; L 19B, 2a!; L A2, 430; L 4, 40; L 32, 45; JG 1b, 1d, 2c; A 10, 3; A 3, 40; RND 20; Wi 4; R; S 43; Vld.; N 14, 129 add.; monogr.]
I-11, I-8
|