e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Voort

Overzicht

Gevonden: 1571
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
brede landweg dreef: drɛf (Voort) Brede landweg of een niet-openbare weg door bouw- of weiland. [N 5A, 75a; S 7; Wi 17; L 23, 31a; L 23, 31b; L 1a-m; L 40, 25; monogr.] I-8
brem bezemhout: -  bessemhout (Voort) brem: lage heester met gele zijstandige bloemen, die in de heide of ok langs spoorbanen groeit; fr. genêt; lat. genista [ZND 32 (1939)] III-4-3
bretel bretel (<fr.): bretelle (Voort) draagband om een broek op te houden (fr. bretelle) [ZND 35 (1941)] III-1-3
breuk breuk: brij:ək (Voort) breuk [ZND 01 (1922)] III-1-2
brief brief: bri:əf (Voort) brief [ZND 01 (1922)] III-3-1
briesen blazen: blōǝzǝ (Voort), briesen: brīzǝ (Voort), pruisen: prǭǝ.zǝ (Voort) Proestend, snuivend of blazend geluid met neus en lippen maken. [JG 1a, 1b; L 1, a-m; L 22, 21; N 8, 66 en 67; S 5] I-9
broeden, op eieren zitten broeden: brui̯ǝ (Voort), bryi̯ǝ (Voort) [N 19, 45; N 19, 44d; Vld.; S 5; L 1a-m; L 22, 22; JG 1a, 1b; monogr.] I-12
broeder broeder: bry(j)ər (Voort) Broeder. [ZND 01 (1922)] III-3-3
broedziek broedkarig: brūtkǫrex (Voort) Gezegd van een kip die voortdurend neigingen vertoont om te broeden. [JG 1a, 1b, 2c; S 5; monogr.] I-12
broek: algemeen broek: bruk (Voort) broek [ZND 01 (1922)] III-1-3