21127 |
fiets |
fiets:
enne fits (P192p Voort),
velo:
enne velo (P192p Voort),
vylo (P192p Voort)
|
fiets [ZND 44 (1946)] || Fiets. [ZND 35 (1941)]
III-3-1
|
21259 |
fietser |
fietser:
de fitsers tije neve een dooēr (P192p Voort)
|
De twee fietsers kruisen elkaar, [ZND 29 (1938)]
III-3-1
|
18121 |
fijt |
fijt:
fijet (P192p Voort)
|
ik heb de (of het) fijt (zeer pijnlijke verzwering van een vingertop) [ZND 35 (1941)]
III-1-2
|
23264 |
flambouw |
flambouw (<fr.):
flambee (P192p Voort)
|
Een flambouw (die in de processie wordt gedragen). [ZND 35 (1941)]
III-3-3
|
30800 |
flank |
flank:
flā.ŋk (P192p Voort)
|
Zijkanten van de buik tussen de achterste ribben en de heup. De flanken dienen kort, gesloten en gevuld te zijn. Zie afbeelding 2.32. [JG 1a, 1b; N 8, 12 en 32.10]
I-9
|
20838 |
flauw |
weps:
weps (P192p Voort),
wɛps (P192p Voort)
|
meeps (flauw van smaak) [ZND 01 (1922)], [ZND 31 (1939)]
III-2-3
|
19288 |
flikflooien |
flikflooien:
ook materiaal znd 23, 55
flikflōjə (P192p Voort)
|
flikflooien [ZND 01 (1922)]
III-1-4
|
18021 |
fluim |
fluim:
flōēm (P192p Voort)
|
fluim [ZND 01 (1922)]
III-1-2
|
21345 |
fluisteren |
fezelen:
Van Dale: fiezelen, (gew.) fezelen.
fiezele (P192p Voort)
|
fluisteren [ZND 30 (1939)]
III-3-1
|
33755 |
fokmerrie |
veulensmerre:
vøi̯.lǝsmęrǝ (P192p Voort)
|
Een merrie geschikt voor de kweek of die één of meer veulens gehad heeft. Een kweekmeer werkt niet (Q 168), terwijl een veulensmeer ook in de kar loopt (Q 77). In tegenstelling tot een veulensmeer is een kweekmeer gewoonlijk drachtig. Kleinere boeren zorgen ervoor een veulensmeer te hebben, die jaarlijks een veulen werpt, waardoor elk jaar een aanspanner ter beschikking staat. [JG 1a, 1b; N 8, 50b]
I-9
|