e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Voort

Overzicht

Gevonden: 1571

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
akkersleep, weidesleep doornen takken: di̯ōnǝ tákǝ(n) (Voort) Het toestel of werktuig waarmee men de akker en/of de weide sleept. Behalve de sleeptypen die door de afb. 89 t/m 95 worden voorgesteld, werd ook de omgekeerde eg als sleep gebruikt. Zo nodig verzwaarde men die met graszoden, een zak aarde of iets dergelijks. Vaak werd de sleepeg voorzien van berkenrijs, doorn- of braamtakken of prikkeldraad. Men kon deze tussen de egbalken door vlechten, onder de eg vastbinden of achter aan de eg bevestigen. Zulk een sleep gebruikte men vooral om pas gezaaid spurrie-, klaver-en graszaad slepend in de grond te brengen. Soms werd er ook een tarwe- of een aardappelveld mee bewerkt. De omgekeerde eg kon - al dan niet voorzien van rijshout e.d. - ook als weidesleep dienen, voor het slechten van molshopen, het fijner uitsmeren van verspreide mest en ter bestrijding van mosvorming. Men sleepte de akker of de weide soms ook wel met een grote bos berken- of andere takken, die men van voren bijeenbond of - gespreid - tussen twee balken klemde. Voor het ''sleep''-gedeelte van varianten verderop in het lemma zie men het simplex sleep aan het begin. In het lemma ''eg'' vindt men de waarde van het woord(deel ''eg'' resp. ''eg'' verklaard. [JG 1a+ 1b+ 1c+ 1d; N 11, 85; N 11A, 179 + 181b + c; N 14, 81; N 18, 22; N 27, 1a add.; N J, 10; N P, 17 + 18; N Q, 17; A 13, 16b; A 40, 10a + b; div.; monogr.] I-2
allerheiligen allerheiligen: alərhe‧ligə (Voort) Allerheiligen. [ZND 01 (1922)] III-3-3
allerzielen allerzielen: alərzi:lə (Voort) Allerzielen. [ZND 01 (1922)] III-3-3
alles kwijt plat: plat (Voort), plat zɛjn (Voort) Alles kwijt bij het knikkeren. [ZND 01 (1922)] || Hoe heet iemand die alles bij het spel (bijvoorbeeld bij het knikkeren) heeft verloren? [ZND 29 (1938)] III-3-2
altaar altaar (<lat.): op den autoor (Voort) Op het altaar (let op het geslacht!) [ZND 32 (1939)] III-3-3
andijvie andijve: andī.və (Voort), andijvie: andievie (Voort, ... ) [Goossens 1b (1960)] [ZND 01 (1922)] [ZND 32 (1939)] I-7
angel angel: aŋǝl (Voort), áŋǝl (Voort) Het verdedigingsmiddel van de bij dat zich aan het achterlijf bevindt. Het is een scherp, hol spiesje, van weerhaakjes voorzien en verbonden met een gifblaasje. Hiermee steken moer en werkbij. De dar mist dit wapen. [N 63, 73a; L 32, 26; JG 1a+1b; monogr.] II-6
angel van bij of wesp angel: angel (Voort) angel, van bij of wesp [ZND 32 (1939)] III-4-2
angelusklok bedeklok: de beeklok trèk (Voort) De angelusklok luidt. [ZND 32 (1939)] III-3-3
anjelier flier: ook ZND 1 (a-m) en ZND 1u, 007  fliere (Voort), kernoffel: ook ZND 1 (a-m) en ZND 1u, 007  kərmifəl (Voort) Anjelier, Fr. oeillet, Lat. Dianthus [ZND 15 (1930)] I-7