22324 |
kiskassen |
sitsen:
sitsen (P192p Voort)
|
Hoe heet: met een plat steentje over het water werpen zodat het weer opspringt? [ZND 27 (1938)]
III-3-2
|
24858 |
klaproos |
stokroos:
-
stokroos (P192p Voort)
|
klaproos
III-4-3
|
17957 |
klauteren |
kledderen:
kleddere (P192p Voort),
kleͅdərə (P192p Voort)
|
klauteren [ZND 01 (1922)] || Op een boom klauteren [ZND 27 (1938)]
III-1-2
|
33256 |
klaver, algemeen |
klaver:
klǭ.vǝr (P192p Voort)
|
De klaver- en klee-varianten in dit lemma vormen de verzamelnaam voor allerlei klaversoorten uit de familie van de Vlinderbloemigen. Klaver werd tot 1950 geteeld als groenvoer en als stoppelgewas. In de Nijmeegse lijst is niet naar de afzonderlijke soorten of naar de algemene naam gevraagd, alleen naar de benamingen voor verschillende oude klaversoorten. Hier zijn, naast de algemene naam in dit lemma, eerst enkele meestvoorkomende soorten apart behandeld en is tot slot een verzamellemma Andere Oude Klaversoorten toegevoegd. De scheiding in het Nijmeegse materiaal is achteraf aangebracht, op grond van de gewasnaam, de opmerkingen van de zegslieden en andere bronnen. Zie ook WBD.I, afl. 8, blz. 1408. [N 14, 83; JG 1a, 1b, 2b, 2c; A 4, 10; L 1, a-m; L B2, 348; L 20, 10; Wi 50; S 18; monogr.]
I-5
|
22747 |
klaveren in het kaartspel |
klaveren:
klòvərə buər (P192p Voort)
|
Klaveren: klaveren boer. [ZND 01 (1922)]
III-3-2
|
18171 |
kledij, kleren |
klerage:
Mv. enkel kleer.
kleera-dje (P192p Voort),
kleren:
klē.r (P192p Voort),
Mv.
kleer (P192p Voort)
|
Kent ge een verzamelwoord voor "de kleren"(kleerage, of een ander woord). [ZND 36 (1941)] || Kleren. Ga eens en wees zo goed, en zeg aan uw zuster dat ze de kleren van uw moeder moet afnaaien en met de borstel afborstelen [ZND 04 (1924)]
III-1-3
|
19677 |
kleerkast |
garderobe:
gardərōp (P192p Voort)
|
kleerkast [ZND 34 (1940)]
III-2-1
|
19631 |
kleerkist, kleerkoffer |
kist:
kes (P192p Voort)
|
Een houten koffer om (kleeren in te bewaren). [ZND 28 (1938)]
III-2-1
|
28709 |
kleermaker |
kleer-/kledermaker:
klērmēkǝr (P192p Voort),
klīmēkǝr (P192p Voort)
|
Algemene benaming voor persoon die kleren maakt. [N 59, 197a; L 1a-m; L 28, 2; S 18; monogr.]
II-7
|
29606 |
klei, leem |
leem:
lēm (P192p Voort)
|
Grijs- tot geelachtige, sterk samenhangende, enigszins klevende, vruchtbare grondsoort, ontstaan door afzetting van verweringsprodukten door rivieren. Leem is ook een kleiachtige grondsoort echter met een zandgehalte groter dan 20%. Zie ook het lemma ɛklei, leemɛ in wld II, afl. 8 (pottenbakker e.a.), blz. 31.' [N 27, 41; N 27, 33; N 18, 2 add.; N 18, 5 add.; N 15, add.; R 3, 6; A 10, 4; Wi 52, 53; Vld.; monogr.]
I-8
|