e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Voort

Overzicht

Gevonden: 1571
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
koster koster: de keuster (Voort) Koster. [ZND 37 (1941)] III-3-3
kostganger kostganger: kosgenger (Voort), koͅəsgeͅngər (Voort) een kostganger (die bij anderen inwoont) [ZND 28 (1938)] || kostganger [ZND 01 (1922)] III-3-1
kotelet, ribstuk karbonade: keͅrmənōͅ|tə (Voort), kotelet: koͅrtə’leͅtə (Voort) karbonaden [Goossens 1b (1960)] || koteletten [Goossens 1b (1960)] III-2-3
kous: algemeen kous: koəs (Voort) kous [ZND 01 (1922)] III-1-3
kousenband kousband: koəsbant (Voort) kousenband [ZND 01 (1922)] III-1-3
kouter kouter: kō.tǝr (Voort) Het lange smalle mes dat (achter de voorschaar) aan de ploegboom is bevestigd en dat bij het ploegen de voor vertikaal afsnijdt. [N 11, 31.I.c; N 11A, 85b; JG 1a + 1b; A 26, 4a; L 1 a-m; L 28, 40; Lu 4, 4a; S 19; monogr.] I-1
kouwe drukte veel bescheer: veel bescher (Voort) veel beslag, ophef maken over een zaak [ZND 32 (1939)] III-1-4
kraag kraag: kraoegh (Voort), kroəx (Voort) kraag [ZND 01 (1922)], [ZND 28 (1938)] III-1-3
kraan van de metalen gierton kraan: krǭǝn (Voort) De kraan van de zinken gierton bestaat uit een korte, met een schuif of klep te sluiten buis, die van achteren voorzien is van of zich voortzet in een schuine of opgebogen lip of plaat. Als de kraan geopend is, stroomt de gier uit de ton tegen deze lip op waardoor zij zich in een wijde boog verspreidt. De in dit lemma opgenomen termen hebben achtereenvolgens betrekking op de kraan, het sluitstuk als geheel, het gierverspreidend onderdeel daarvan en de schuif of klep waarmee de kraan geopend en gesloten wordt. [JG 1a + 1b; N P, 6; N 11A, 54c; monogr.] I-1
krabben kretsen: kraetse (Voort) krabben [ZND 01 (1922)] III-1-2