18251 |
stropdas |
kravat (<fr.):
[Fax Maurice Moyaerts 18/03/02]
kravat (P227p Vorsen),
plastron (fr.):
[Fax Maurice Moyaerts 18/03/02]
plastroo (P227p Vorsen)
|
das [N 114 (2002)]
III-1-3
|
33127 |
strowalm |
walm:
walǝm (P227p Vorsen)
|
Een bundel zeer gaaf en net stro waaruit de kortere halmen verwijderd zijn en die direct geschikt is voor de dakbedekking. Vergelijk ook het lemma ''strohalm'' (1.3.2) en de toelichtingbij het lemma ''buitenstaande korenmijt'' (5.18) en bij paragraaf 6.4. Een worm (in Q 71: wermkesstreuj) is één van de balken waarop de dakbedekking rust.' [N 14, 30; JG 1a, 1b, 1c, 2c, 2d [4]; monogr.; add. uit N 15, 45b]
I-4
|
18072 |
struma |
krop:
krop (P227p Vorsen)
|
Struma: gezwel aan de hals, als gevolg van vergroting van de schildklier (krop, struma, kropziekte). [N 107 (2001)]
III-1-2
|
26613 |
stuifmeel, stofmeel |
stub:
stø̜p (P227p Vorsen)
|
Dat gedeelte van het meel dat tijdens het malen verloren gaat en dus in mindering komt van hetgeen de molenaar moet afleveren. Het woordtype stofloon is te verklaren uit het feit dat in Belgisch Limburg de meeste molenaars geen onderscheid maken tussen ɛstofmeelɛ en ɛschepmeelɛ. Meestal worden beide samengeteld zodat één grotere hoeveelheid ontstaat die van het meel mag worden afgehouden. Zie ook de toelichting bij het lemma ɛschepmeelɛ. In Q 204a werd het stuifmeel als veevoer (beestengoed: ɛbīštǝgōtɛ) of als ɛfiltermeelɛ gebruikt. Achter de plaatscodes is, voor zover opgegeven, tussen haakjes vermeld hoeveel stuifmeel per honderd kilo meel in de betreffende plaats wordt berekend. De woorddelen -ømeelŋ en ømolenŋ- zijn fonetisch gedocumenteerd in de lemmata ɛmeelɛ respectievelijk ɛmolenɛ.' [N O, 37g; JG 1a; JG 1b; Jan 269; Coe 251; Grof 290; A 42A, 48 add.; JG 1c add.; JG 2c add.]
II-3
|
22362 |
stuiken |
maaien smijten:
môëje snijëte (P227p Vorsen)
|
knikkers in een kuiltje gooien [stoeken, stuiten] [N 112 (2006)]
III-3-2
|
17642 |
stuitbeen |
staartbeen:
statbien (P227p Vorsen)
|
Stuitbeen (staartbeen, votknook). [N 109 (2001)]
III-1-1
|
20358 |
suikeroom |
suikernonk:
saukernonk (P227p Vorsen)
|
Een ongetrouwde oom, waar bijgevolg van geërfd zou kunnen worden (suikeroom, suikeren oom) [N 115 (2003)]
III-2-2
|
20260 |
suikertante |
suikertant:
saukertaaént (P227p Vorsen)
|
Een ongetrouwde tante, waar bijgevolg van geërfd zou kunnen worden (suikertante, suikeren tante) [N 115 (2003)]
III-2-2
|
17735 |
suizen van de oren |
fluiten:
fleute (P227p Vorsen)
|
Suizen van de oren (soezen, toeten, tuiten, fluiten, ruisen). [N 109 (2001)]
III-1-1
|
17978 |
sukkelen |
sukkelen:
sukkelle (P227p Vorsen)
|
Sukkelen: aanhoudend ziek of niet gezond zijn, ziekelijk zijn (sukkelen, krenkelen, kwakkelen, op de sukkelbaan zijn). [N 107 (2001)]
III-1-2
|