e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Vorsen

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
trekhaken, -ogen ogen: ūgǝ (Vorsen) IJzeren haken of ogen die aan de voorkant van het haam aan de haamijzers of treiten bevestigd zijn, op elke haamspaan een. Aan die haken of ogen worden de strengen bevestigd waarmee het paard trekt. Er zijn hamen met ogen, dan hebben de strengen aan het uiteinde haken, heeft het haam daarentegen haken, dan zijn de strengen aan het uiteinde van ogen voorzien. [JG 1a, 1b, 2b; N 13, 6a en 6b; N 36, 12] I-10
troeven troeven: trouffe (Vorsen) met een troefkaart andere kaarten nemen of slaan [troeven, snijden] [N 112 (2006)] III-3-2
trommeltje trommeltje: tryməlkə (Vorsen) trommeltje [RND] III-3-2
trompet trompet: trompèt (Vorsen) het koperen blaasinstrument met een schetterende, doordringende toon [trompet, toet] [N 112 (2006)] III-3-2
trouwen trouwen: trooë (Vorsen) door het huwelijk verenigd worden; trouwen [sjanken, sanksen, berinnen, trouwen] [N 115 (2003)] III-2-2
tuberculose tering: teering (Vorsen) Tuberculose: infectieziekte veroorzaakt door de tuberkelbacil die vrijwel alle organen kan aantasten, meestal echter de longen (tering, teer, tbc, teebee). [N 107 (2001)] III-1-2
tuinkervel kelver: keͅləvər (Vorsen) [Goossens 1b (1960)] I-7
tuinman, boomkweker hovenier: JK Begrip te splitsen? veel samenstellingen met boom- uit RND zijn geconstrueerd; de andere hebben de ruimere betekenis van tuinman.  hovənīi̯r (Vorsen) [RND 08] I-7
twijg bengel: bɛŋǝl (Vorsen) Vaak wordt in plaats van een zweep ook een twijg gebruikt om het paard aan te vuren. [JG 1a, 1b; monogr.] I-10
ui, ajuin djaan: džān (Vorsen) ajuin (sg) [Goossens 1b (1960)] I-7