21701 |
kinderfiets |
kindervelo:
kengervelo (P227p Vorsen)
|
Hoe noemt u in uw dialect: een rijwiel waar kleine kinderen op rijden [N 99 (1991)]
III-3-1
|
22691 |
kinderfluitje |
kinderfluitje:
kéngerfleûtje (P227p Vorsen)
|
allerlei namen voor kinderfluitjes; geef ook aan waarvan ze gemaakt zijn en hoe ze heten [nachtegaal, blaasje, feep, moemel, noen] [N 112 (2006)]
III-3-2
|
18578 |
kinderhemd |
kinderhemdje:
kengerhummeke (P227p Vorsen)
|
Kinderondergoed, kinderhemd [N 114 (2002)]
III-1-3
|
18590 |
kinderondergoed |
kinderondergoed:
kengerondegoet (P227p Vorsen)
|
Kinderondergoed, kinderhemd [N 114 (2002)]
III-1-3
|
20169 |
kinds |
kinds:
kèèns (P227p Vorsen)
|
door hoge ouderdom zwak van geest, geheugenloos [kinds, simpel] [N 115 (2003)]
III-2-2
|
33940 |
kinketting |
kinkettel:
kenjkętǝl (P227p Vorsen)
|
Korte ketting onder de kin van het paard, die de bitringen van de bitstang met elkaar verbindt en tot steun van het bit dient. [JG 1a, 1b, 1c, 2c; N 13, 46; monogr.]
I-10
|
17601 |
kinnebak |
kinnebak:
kinnebak (P227p Vorsen)
|
Een kinnebak: kaakbeenderen (kinnebak, kinnebakkes, geschaar) [N 106 (2001)]
III-1-1
|
29843 |
kippen |
hennen:
hinǝ (P227p Vorsen)
|
De hennen of de hoenderen. De (vrouwelijke) kippen of hennen vormen de meerderheid in een kippenhok en geven hun naam aan het geheel. Zie afbeelding 8. [N 19, 37; RND 1; Wi 13; Wi 14; Wi 17; A 6, 1b; JG 1a, 1b, 2c; L 1a-m; L 6, 20a; L 28, 35; L 22, 22; L 33, 20; L 34, 12; L 34, 13; L 42, 5; L 44, 53; S 14; NE 2, I; Gwn 5, 14; Vld.; monogr.]
I-12
|
34507 |
kippen -werkwoord |
gehekt (volt. deelw.):
gǝhik (P227p Vorsen)
|
De eierschaal doorprikken, zich uit de eierschaal bevrijden, gezegd van kuikens in het ei. [JG 1a, 1b, 1c, 2c; monogr.]
I-12
|
34010 |
kippen, storten |
opkappen:
ǫpkapǝ (P227p Vorsen)
|
Het ontladen van een kipkar door de bak te doen kantelen. Dit gebeurt door het balkje voor de bak, dat deze vastzet (de zgn. sluitstok) weg te nemen, en het paard de kar achteruit te laten stoten. [JG 1a, 1b; monogr.]
I-10
|