e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Vorsen

Overzicht

Gevonden: 1250
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
spinnenweb spinnenkop: spenəkøp (Vorsen) spinnenweb [RND] III-4-2
spits, kop van de mijt bek: bɛk (Vorsen) Het bovenste stukje van het dak van de korenmijt. Zie de toelichting bij het lemma ''buitenstaande korenmijt'' (5.1.18). [JG 1a, 1b; monogr.] I-4
spitsroeden lopen spitsroede(n) lopen: spitsroede [lopen} (Vorsen) tussen twee rijen mensen lopen die een stok hebben en daarmee slaan [door de cordons lopen, door de kardouzen moeten, spitsroeden lopen, spitskar] [N 112 (2006)] III-3-2
spitten graven: grǭvǝ (Vorsen) In de tuin, op een zeer klein perceel of een moeilijk te ploegen hoek van een akker de grond met een spade - al dan niet in voren - uitsteken en omkeren. De simplicia spaden, graven e.d. zijn bij absoluut gebruik van toepassing op het spitwerk als zodanig. Meestal kunnen ze ook transitief gebruikt worden met het te bewerken stuk grond (de tuin e.d.) als object. [N 11, 65a; N 11A, 146a + b + c; N 11A, 50b add; RND 4 + 7 + 8 + 10, zin 4; A 33, 6 + 7 + 16 add.; L 7, 25; S 34; Lu 1, 1c; monogr.; div.] I-1
sporten sproten: sprǫu̯tǝ (Vorsen) De scheien die de ladderbomen met elkaar verbinden. [JG 1a, JG 1b] I-13
springstier springvar: sprɛŋk˲vīǝr (Vorsen) [JG 1a, 1b; add. uit N 3A, 15] I-11
sproeten sproetelen: sproetels (Vorsen) Sproet (sproetelen, sproonselen). [N 109 (2001)] III-1-1
staart staart: stat (Vorsen, ... ) Zie afbeelding 2. [JG 1a, 1b, 2c; monogr.] || Zie afbeelding 2.37. [JG 1a, 1b; RND 60] I-12, I-9
staartriem staartteugel: staartteugel (Vorsen) Riem die onder de staart van het paard doorloopt en aan het haam of aan het borsttuig is vastgemaakt als het paard geen zadel draagt. Dit onderdeel van het paardetuig was al aan het verdwijnen in de laatste fase van het met kar en paard rijden. Het belet dat het haam naar voren schuift als het paard het hoofd buigt. [JG 1b, 1c, 2b, 2c; monogr.] I-10
stad stad: stat (Vorsen) stad [RND] III-3-1