| 18286 |
lange broek |
broek:
en broek (Q183p Vreren)
|
lange broek (hoe heet ...?) [ZND 22 (1936)]
III-1-3
|
| 22750 |
lied, liedje |
liedje:
litsə (Q183p Vreren)
|
liedje [RND]
III-3-2
|
| 17647 |
lies |
lies:
līs (Q183p Vreren)
|
Het vel of vlies rond een windei. [JG 1b, 1c, 2c]
I-12
|
| 21098 |
lijnzaadmeel |
lijzaadmeel:
līzǭǝtmɛ̄l (Q183p Vreren)
|
De gedroogde pulp die overblijft na het slaan van de olie uit het lijnzaad. Het meel wordt als veevoeder gebruikt. Indien in samenstellingen met lijnzaad- dit woorddeel onverkort is gebleven en gelijk aan de opgave voor lijnzaad in dat lemma, dan is hier naar de variant van het lemma Lijnzaad, Vlaszaad verwezen. Voor de typen lijzend en lijzens naast lijzaad zie de toelichting bij het lemma Lijnzaad, Vlaszaad. [monogr.; add. uit L 1 a-m; L 1 u, 149; L 42, 59; RND 31]
I-5
|
| 21346 |
lui (lieden) |
mensen:
minsə (Q183p Vreren)
|
mensen [RND]
III-3-1
|
| 25165 |
maansverduistering |
clipsis:
klipses (Q183p Vreren, ...
Q183p Vreren),
maneclip:
maôneklip (Q183p Vreren, ...
Q183p Vreren)
|
eclips (van de maan) [ZND 01 (1922)], [ZND 23 (1937)]
III-4-4
|
| 26638 |
malooi |
gebakte:
gǝbɛqdǝ (Q183p Vreren)
|
De hoeveelheid graan die men naar de molen brengt en die groot genoeg is om er één of twee keer van te bakken. Zie ook de toelichting bij de lemmata ɛmaalgoedɛ en ɛbakmeelɛ.' [JG 1a; JG 1b; JG 1c; JG 2c; monogr.; N D, 33 add.]
II-3
|
| 20205 |
man |
man:
man (Q183p Vreren, ...
Q183p Vreren)
|
man [RND], [RND]
III-3-1
|
| 21271 |
markt |
markt:
mɛ̄ərt (Q183p Vreren),
terjas euver de m(tm)rt (Q183p Vreren)
|
Dwars over de markt [ZND 23 (1937)] || markt [RND]
III-3-1
|