| 17590 |
snuit |
naas:
nǭs (Q172p Vroenhoven),
snuits:
snū.ts (Q172p Vroenhoven)
|
Zie afbeelding 2.6. [JG 1a, 1b]
I-9
|
| 18196 |
sok |
sok:
zok (Q172p Vroenhoven, ...
Q172p Vroenhoven)
|
sok || Sok, een paar sokken. Bedoeld wordt de korte kous, tot halverwege het been door mannen en door kinderen gedragen (fr. chausette) [ZND 48 (1954)]
III-1-3
|
| 21287 |
soldaat |
soldaat:
suldo:t (Q172p Vroenhoven)
|
soldaat [RND]
III-3-1
|
| 21289 |
soldaten |
soldaten:
de soldaoten moten salueeren (Q172p Vroenhoven),
də soͅldōͅtə moͅttə salywērə (Q172p Vroenhoven),
suldo:tə (Q172p Vroenhoven)
|
De soldaten moeten groeten (met de hand aan de muts) [ZND 32 (1939)] || soldaten [RND]
III-3-1
|
| 33222 |
sorteren met de hand |
uitrapen:
uitrapen (Q172p Vroenhoven)
|
Vroeger werden vaak de grote van kleine aardappelen gescheiden bij het rapen zelf op het veld; zie de toelichting bij het lemma Aardappelmand. Tegenwoordig worden de aardappelen op de boerderij gesorteerd; niet meer met de hand maar met een sorteermachine. Zie het lemma Sorteermachine. [N 12, 31; JG 1a, 1b gedeeltelijk, 1c, 2c; monogr.]
I-5
|
| 34576 |
spaak |
speken:
spē.kǝ (Q172p Vroenhoven)
|
Elk van de houten staven die de verbinding vormen tussen de velg van het wiel en de naaf. Afhankelijk van de omtrek van het wiel zijn er tien tot zestien spaken. Er zijn twee soorten spaken: ronde en platte. Voor zover ze specifieke benamingen krijgen, worden ze behandeld onder A resp. B. [N 17, 61a-b + 62a-b; N 18, 99; N G, 44a; JG 1a; JG 1b; JG 2b; S 34; A 4, 20b; L 20, 20b; L 7, 13; monogr.]
I-13
|
| 32750 |
spade, spitschop |
graafschup:
grǭf[schup] (Q172p Vroenhoven),
schup:
šø̜p (Q172p Vroenhoven)
|
Een schop met een vlak blad, dat min of meer in het verlengde van de steel geplaatst is. Deze schop wordt gebezigd voor het omspitten van de wendakkerhoeken, een lapje grond, de tuin e.d. Al naar gelang de streek en de ervaring is het blad van de spade hartvormig, trapeziumvormig of rechthoekig. Voor het tweede lid van de varianten van samenstellingen zie men het simplex schup verderop in het lemma. [N 11A, 147; N 18, 1 + 2 + 5 + 14; JG 1a + lb; L 7, 15; L 42, 40; Wi 5; Gwn 8, 2; GV, K 7; monogr.; div.]
I-1
|
| 17694 |
speeksel uitspuwen |
spijen:
spijə (Q172p Vroenhoven)
|
(speeksel uit)spuwen [RND]
III-1-1
|
| 34114 |
speen van de koe |
deem:
døm (Q172p Vroenhoven)
|
[N C, 12; JG 1a, 1b; A 30, 6a; L 8, 24b; L 14, 27b; L 49, 6a; monogr.]
I-11
|
| 20630 |
spek |
spek:
spɛk (Q172p Vroenhoven, ...
Q172p Vroenhoven),
verzamelfiche, ook mat. van ZND 1a-m
speͅk (Q172p Vroenhoven)
|
spek [Goossens 1b (1960)], [ZND 23 (1937)]
III-2-3
|