| 33316 |
boerderij, algemeen |
boerderij:
burdǝręi̯ (Q172p Vroenhoven)
|
Het gehele complex, alle opstallen te samen genomen. De oorspronkelijke betekenis van hof is "binnenhof, omheinde ruimte"; hier is sprake van ellips uit hofstede, "hoeve". Onder bedrijf is de specifieke betekenis van "boerenbedrijf" te verstaan; het algemene gedoen heeft ook diezelfde specifieke betekenis. De betekenis van labeur en labeuring is hier het gehele complex van het boerenbedrijf, vaak met de bijbetekenis van "waar zwaar werk wordt gedaan"; vergelijk de lemma''s "boeren" (1.1.8) en "werken op de boerderij" (1.3.10). Vele benamingen die voor de boerderij in het algemeen zijn opgegeven, zoals winning en hof, komen ook terug onder de specifieke boerderijnamen, zoals "eigen hoeve" en "pachthoeve". De geografische uitgebreidheden van deze termen verschillen van begrip tot begrip. Zie de betrokken lemmata van deze paragraaf. Staai is oorspronkelijk de benaming van een bepaalde boerderij bij het veer in Wanssum; de benaming correspondeert aan stade, een afleiding van staan. Bij schans wordt aangetekend: "hoeve met water rondom"; bij kraam: $$speciale betekenis$$ "boerderij". Munkhof correspondeert met monnikhof, te verstaan als "abdijhoeve". Kaart 1 is een verzamelkaart; ook de samenstellingen met hof,geleg, plaats en winning van het lemma "grote boerderij" (1.1.2) zijn erin ondergebracht. [A 10, 2a; A 11, 4; L 1, a-m; L 12, 1; L 22, 1; L 38, 20 en 22; S 4; Wi 4; monogr.; add. uit N 5A, 95; L 37, 11a]
I-6
|
| 24123 |
boerenzwaluw, zwaluw |
zwalvertje:
zwɛlvərkəs (Q172p Vroenhoven)
|
zwaluw (mv.) [RND]
III-4-1
|
| 20517 |
bokking |
bokkem:
bukĕm (Q172p Vroenhoven),
bökkəm (Q172p Vroenhoven)
|
bokking, gerookte haring [ZND 24 (1937)]
III-2-3
|
| 33500 |
bolster van de okkernoot |
schaal:
chail (Q172p Vroenhoven)
|
bolster (van) [ZND 33 (1940)]
I-7
|
| 21009 |
bolster van een noot |
schaal:
verzamelfiche ook mat. van ZND 1 (a-m)
sjōͅl (Q172p Vroenhoven)
|
loze noot [ZND 30 (1939)]
III-2-3
|
| 18296 |
bont als apart kledingstuk |
pels:
ən pɛls (Q172p Vroenhoven)
|
pels (door dames om de hals gedragen) [ZND 40 (1942)]
III-1-3
|
| 17877 |
bont en blauw slaan |
bont en blauw houwen:
bo.nt ən blouw gəhowə (Q172p Vroenhoven),
zo blauw als een lap houwen:
zu blouw as ən lae.i gəhowə (Q172p Vroenhoven),
zwart en blauw houwen:
zwad ɛn blou gəhowə (Q172p Vroenhoven)
|
bont en blauw geslagen [RND] || ze hebben hem paars en blauw geslagen (de echte dialectische uitdrukking opgeven) [ZND 40 (1942)]
III-1-2
|
| 22552 |
boog |
boog:
boag (Q172p Vroenhoven),
bōͅg (Q172p Vroenhoven),
boͅ:ch (Q172p Vroenhoven),
schietboog:
sjeetboog (Q172p Vroenhoven)
|
boog [RND] || Hoe heet een boog dien de kinderen maken van een buigbaren stok en een koord? [ZND 32 (1939)]
III-3-2
|
| 24472 |
boom (alg.) |
boom:
bo:m (Q172p Vroenhoven)
|
boom [RND]
III-4-3
|
| 33511 |
boomgaard |
fruitwei:
freutwēj (Q172p Vroenhoven),
frø̄t[wei} (Q172p Vroenhoven)
|
boomgaard [ZND 22 (1936)]
I-7
|