| 25128 |
droog weer |
droog:
drŭŭch (Q172p Vroenhoven)
|
droog [RND]
III-4-4
|
| 34156 |
droogstaan |
droogstaan:
(de koe) stē. drȳx (Q172p Vroenhoven)
|
Geen melk meer geven. [N 3A, 72b; JG 1a, 1b]
I-11
|
| 25129 |
droogte |
droogte:
druchtə (Q172p Vroenhoven)
|
droogte [ZND 33 (1940)]
III-4-4
|
| 33525 |
druiventros |
druiventros:
drūvətroͅs (Q172p Vroenhoven, ...
Q172p Vroenhoven)
|
[ZND 01 (1922)] [ZND 33 (1940)]
I-7
|
| 25133 |
druppel |
drup:
drup (Q172p Vroenhoven, ...
Q172p Vroenhoven),
druppel:
drəppəl (Q172p Vroenhoven, ...
Q172p Vroenhoven)
|
druppel (water) [ZND 01 (1922)], [ZND 23 (1937)]
III-4-4
|
| 25108 |
druppen, druppelen |
druppen:
drŭppe (Q172p Vroenhoven, ...
Q172p Vroenhoven),
drəppə (Q172p Vroenhoven, ...
Q172p Vroenhoven)
|
druppen (door het dak druipen, regenen) [ZND 23 (1937)] || druppen (door het dak regenen) [ZND 01 (1922)]
III-4-4
|
| 22021 |
duif (alg.) |
duif:
dōēvĕ haawĕ ... (Q172p Vroenhoven),
Pl. [du:.ve]
douf (Q172p Vroenhoven)
|
Duif. [Goossens 1b (1960)] || Duivenhouden is een ... (iest dat gedaan wordt om de tijd te korten). [ZND 28 (1938)]
III-3-2
|
| 22787 |
duiken |
in het water springen:
īn het woͅter sprenge (Q172p Vroenhoven)
|
In het water duiken. [ZND 33 (1940)]
III-3-2
|
| 21965 |
duivenhok |
duifhuis:
dūvǝs (Q172p Vroenhoven),
duives:
dū.vəs (Q172p Vroenhoven)
|
Duivenhok. [Goossens 1b (1960)] || Soms vindt men in de nok van de zolder een afgeschotte ruimte voor de duiven, die door een gat in de gevel of in het dak in en uit kunnen vliegen. Hier staan de benamingen voor het duivenhok, ongeacht de vorm van dat hok, bijeen. De termen slag en spijker in dit lemma hebben betrekking op de duivenkooi als geheel. Zie ook het lemma "duivenslag" (3.4.8). In kaart 51 zijn voor Belgisch Limburg alleen de mondeling verzamelde gegevens in kaart gebracht. Zie afbeelding 17. [JG 1a, 1b, 1c, 2c; A 10, 9k; L 8, 9a; L 38, 31; S 37; monogr. add. uit N 5A, 58c "til" en JG 2c; A 28, 14c "spijker]
I-6, III-3-2
|
| 22090 |
duivenslag |
val:
và:.l (Q172p Vroenhoven),
vā.l (Q172p Vroenhoven)
|
Duivenslag. [Goossens 1b (1960)] || Het platform op het dak of tegen de gevel vóór de toegang tot het duivenhok, waarop de duiven aanvliegen en neerstrijken. Doorgaans is het platform niet meer dan een plank, soms heeft het de vorm van een huisje met een dak. In een enkel geval is de betekenis van de opgegeven term beperkt tot het (getraliede) valdeurtje dat men kan verstellen voor in- en uitvliegen; deze gevallen zijn telkens in het lemma vermeld. In kaart 52 zijn voor Belgisch Limburg alleen de mondeling verzamelde gegevens in kaart gebracht. Zie ook afbeelding 17 bij het lemma "duivenhok" (3.4.7). [JG 1a, 1b, 2c; L 8, 9b; monogr.]
I-6, III-3-2
|