| 21313 |
eed |
eed:
eed (Q172p Vroenhoven),
eet (Q172p Vroenhoven)
|
eed [ZND 23 (1937)]
III-3-1
|
| 20505 |
een borrel drinken |
een drupje drinken:
verzamelfiche, ook mat. van ZND 1a-m
drŭpke dreenke (Q172p Vroenhoven),
drəpkə drenke (Q172p Vroenhoven),
pimpelen:
verzamelfiche, ook mat. van ZND 1a-m
peumpele (Q172p Vroenhoven)
|
druppel (drinken), een borrel pakken [ZND 23 (1937)]
III-2-3
|
| 20941 |
een boterham smeren |
een boterham smeren:
ən bwoi̯təram smēͅrə (Q172p Vroenhoven)
|
smeren [RND]
III-2-3
|
| 34532 |
een ei |
ei:
ęi̯ (Q172p Vroenhoven),
ęi̯. (Q172p Vroenhoven),
ɛ̄i̯ (Q172p Vroenhoven),
ẽ̜i̯ (Q172p Vroenhoven)
|
[L 1a-m; L 3, 8; L 5, 79; L 26, 13b; L 30, 18b; L 35, 7; JG 1b; RND 123; Vld.; monogr.]
I-12
|
| 19855 |
een huis huren |
huren:
hōͅrə (Q172p Vroenhoven),
hø̄rə (Q172p Vroenhoven)
|
een huis huren [ZND 27 (1938)]
III-2-1
|
| 22780 |
een kring op de grond trekken |
een ring op de grond maken:
een reenk op de groont maokĕ (Q172p Vroenhoven),
een ring op de grond trekken:
nə rēŋ’ (nk) op də gro-nt trä-kə (Q172p Vroenhoven)
|
Een kring op de grond trekken. [ZND 29 (1938)]
III-3-2
|
| 31607 |
een paard beslaan |
beslaan:
bǝslūǝ.n (Q172p Vroenhoven)
|
Een paard van hoefijzers voorzien. Tijdens het beslaan wordt het paard in de hoefstal van de smidse geplaatst. De hoefsmid verwijdert eerst met behulp van de hoefhamer en de hoeftang het oude hoefijzer. Vervolgens bewerkt hij de hoef door middel van het hoefmes en de hoefrasp. Het nieuwe hoefijzer wordt gewoonlijk warm gepast. Daarvoor wordt het gelijkmatig donkerrood verhit en enige ogenblikken tegen de besneden hoef gehouden. Het ijzer moet overal dicht tegen de hoef passen; aan onverbrande plaatsen onder de hoef kan de smid zien dat deze nog met de hoefrasp moet worden bijgewerkt. Het ijzer wordt met hoefnagels aan de hoef bevestigd. De nagels worden daartoe eerst met behulp van de beslaghamer door de hoef geslagen. Dan worden de uitstekende uiteinden van de hoefnagels met de hoeftang tot op 3 mm afgeknepen. Het gedeelte van de hoefnagel dat nog uitsteekt, wordt vervolgens omgeslagen in een uitholling van de hoef die door middel van de onderkapper is gemaakt. Tot slot wordt de hoef soms nog met de hoefrasp bijgewerkt. [JG 1a; JG 1b; N 100, 17; monogr.]
II-11
|
| 22809 |
een portret laten maken |
zich laten aftrekken:
zeX lòtən òftrɛkkə (Q172p Vroenhoven)
|
Zijn portret laten maken (bij de fotograaf). [ZND 40 (1942)]
III-3-2
|
| 32592 |
een riek mest |
sloek (mest):
slok (Q172p Vroenhoven)
|
Een riek mest is de hoeveelheid mest die men in één keer met de riek kan opnemen. Die hoeveelheid is kleiner naarmate de mest meer verteerd is en daardoor gemakkelijker uiteenvalt. Van de termen die in dit lemma voorkomen, zijn er sommige (ook) van toepassing op een brok of klont mest: een aaneenklevende, weke massa goed verteerde mest. [N M, 12a; JG 1a + 1b + 2c; N 11A, 14; monogr.]
I-1
|
| 18077 |
een verkoudheid hebben |
een kou hebben:
iech hĕp èjn kaw op dĕ bwos (Q172p Vroenhoven)
|
Ik heb een kou op de borst. [ZND 22 (1936)]
III-1-2
|