| 21008 |
eierpannenkoek |
eierkoek:
eierkoek
ɛ̄i̯ərkōk (Q172p Vroenhoven)
|
pannenkoek [ZND 40 (1942)]
III-2-3
|
| 24478 |
eik |
eik:
e:k (Q172p Vroenhoven),
-
eek (Q172p Vroenhoven)
|
eik [RND], [ZND 20 (1936)]
III-4-3
|
| 24479 |
eikel |
eikel:
e:kəls (Q172p Vroenhoven),
-
eekelen (Q172p Vroenhoven)
|
eikels [RND] || eikels zoeken [ZND 20 (1936)]
III-4-3
|
| 32734 |
eindvoor in het midden |
del:
dęl (Q172p Vroenhoven)
|
De middenvoor is de laatste voor van een akker die men (met een enkele ploeg) uiteengeploegd heeft: de gemeenschappelijke eindvoor van de buitenwaarts geploegde akkerhelften. Een soortgelijke voor ontstaat ook tussen de delen van een op panden te ploegen akker. Naar gelang de omstandigheden ploegt men ofwel een brede of een diepe middenvoor, die als watervoor kan dienen, ofwel een smalle of een ondiepe voor, die desgewenst nog wordt dichtgesleept. Men zie ook het lemma de laatte voor ploegen onder A. Doorgaans heeft met name de niet-specifieke term voor alleen in dat verband de betekenis "middenvoor". [N 11, 55; N 11A, 121d; JG 1a + 1b; monogr.]
I-1
|
| 18112 |
eksteroog |
eksteroog:
eksteroug (Q172p Vroenhoven)
|
eksteroog (op de tenen, fr. cor) [ZND 19 (1936)]
III-1-2
|
| 24970 |
elders, ergens anders |
erres anders:
oerəza:ndəs (Q172p Vroenhoven)
|
Overvloed. Hier vindt ge die planten niet, maar elders (ergens anders, ievers, ...) groeien ze in overvloed. [ZND 44 (1946)]
III-4-4
|
| 19686 |
emmer |
emmer:
øͅmər (Q172p Vroenhoven, ...
Q172p Vroenhoven)
|
emmer [ZND 08 (1925)], [ZND 24 (1937)]
III-2-1
|
| 33605 |
enten |
gruffelen:
grøfələ (Q172p Vroenhoven)
|
[RND 08]
I-7
|
| 21204 |
envelop |
envelop (<fr.):
enveloppe (Q172p Vroenhoven)
|
een omslag (van een brief) [ZND 39 (1942)]
III-3-1
|
| 17985 |
epidemie |
krankte die besmettelijk is:
dei krenkde es besmettelijk (Q172p Vroenhoven),
dĕij krèinktĕ ĕs besmĕttélĕk (Q172p Vroenhoven),
dijə krēͅngkdə ĕs bəsmĕttələk (Q172p Vroenhoven)
|
die ziekte is besmettelijk [ZND 32 (1939)]
III-1-2
|