| 21271 |
markt |
markt:
mēͅrt (Q172p Vroenhoven),
r(tm)ch jøvər də m(tm)rət (Q172p Vroenhoven),
rèèch jŭver de mèrt (Q172p Vroenhoven)
|
Dwars over de markt [ZND 23 (1937)] || markt [RND]
III-3-1
|
| 24945 |
marmer |
malber:
malbĕrĕ beelt (Q172p Vroenhoven)
|
marmeren beeld [ZND 21 (1936)]
III-4-4
|
| 22739 |
marmeren beeld |
beeld:
malbĕrĕ beelt (Q172p Vroenhoven)
|
Een marmeren beeld. [ZND 21 (1936)]
III-3-2
|
| 32983 |
masteluin |
fourrage (fr.):
fɛrǭžǝ (Q172p Vroenhoven)
|
Menggewas, vooral rogge en tarwe dooreen; vroeger bakte men er brood van ("masteluinbrood"), nu wordt het alleen nog als groenvoer gezaaid. Indien het mengsel een andere samenstelling heeft dan rogge en tarwe, dan wordt dat in het lemma aangegeven. De opgaven "groenvoer" zijn in het lemma ''groenvoer'' (1.2.14) ondergebracht. Voor de fonetische documentatie van het woorddeel [koren], zie het lemma ''rogge'' (1.2.4), resp. ''graan, koren'' (1.2.1). [L 39, 15; L lijst graangewassen, 5; monogr.; add. uit L 48, 26; Lu 2, 26]
I-4
|
| 33044 |
mathaak |
zichtehaak:
zextǝnhǭk (Q172p Vroenhoven)
|
Doorgaans licht gebogen ijzeren tand aan een houten steel, die bij het maaien met de zicht gebruikt wordt om het graan bij het eigenlijke inkappen op te tillen en om het afgeslagen graan bij elkaar te trekken. In de volgende plaatsen geen specifieke benaming bekend: L 316, 317, 355, 356, 358, 363, 365, 366, 368, 413. Voor de fonetische documentatie van het woorddeel [zicht]- zie het lemma ''zicht'' (4.3.1). Vergelijk ook de betekeniskaart 30 bij het lemma ''zicht'' (4.3.1) voor de geografische uitbreiding van pik in de betekenis "zicht" naast die van pik in de betekenis "mathaak". Zie afbeelding 5. [N 18, 72 en 73; JG 1a, 1b, 2c; A 14, 10; L 45, 10; R 3, 66; Gwn 7, 5; monogr.; add. uit N 11, 88; N 15, 16c en 16g; A 4, 28; A 23, 16.2; L 20, 28; Lu 1, 16.2]
I-4
|
| 20909 |
mayonaise |
mayonaise:
màjónéés (Q172p Vroenhoven)
|
mayonaise [RND]
III-2-3
|
| 18235 |
medaillon |
medanjel:
Achtervoeging van -l.
mədo.nžəl (Q172p Vroenhoven),
Analogisch met franje, kastanje (= Mouillering van n, gevolgd van j).
mədo.nžəl (Q172p Vroenhoven)
|
medaille || medalie
III-1-3
|
| 18855 |
medelijden |
compassie:
coͅmpassə (Q172p Vroenhoven)
|
medelijden [ZND 33 (1940)]
III-1-4
|
| 21038 |
meel |
meel:
mę̄l (Q172p Vroenhoven)
|
Het gemalen, maar nog niet bewerkte graan. Het woordtype boulté, het voltooid deelwoord van het Waalse ɛboulterɛ, ɛbouleterɛ, ø̄builenø̄, duidt er mogelijkerwijs op dat het graan in de genoemde plaatsen al een bepaalde bewerking heeft ondergaan. Zie ook het lemma ɛgemalen, niet gezuiverd graanɛ in wld II.1, pag. 85.' [Wi 53; JG 1a; JG 1b; l monogr.; N O, 37b; Sche 49; Sche 55; Vds 144; Vds 145; Vds 159; Jan 151; Jan 167; Jan 242; Coe 152; Coe 217; Grof 153; Grof 176; monogr.; Vld; Jan 9; Jan 10; Jan 11; Jan 14; Coe 9; Coe 14; N O, 24a; A 42A, 40; N D, 23; A 42A, 36 add.; N O, 19b]
II-3
|
| 25524 |
meelzeef |
zeef:
zięf (Q172p Vroenhoven)
|
Handwerktuig waarmee men de grovere bestanddelen uit het meel kan zeven. Zie voor de fonetische documentatie van het woorddeel ømeelŋ- het lemma ɛmeelɛ.' [N O, 38b; N 18, 136; JG 1c; JG 2c; l 48, 35II; Lu 2, 35II; Grof 256; monogr.; JG 1b add.]
II-3
|