| 21585 |
mevrouw |
madam (<fr.):
pi.kə, gɛ:f mədam ins ə šun hɛnəchə (Q172p Vroenhoven)
|
Piet (Arie), geef madame nu eens een schoon handje [ZND 44 (1946)]
III-3-1
|
| 20123 |
miauwen |
miauwen:
mi’au.ə (Q172p Vroenhoven)
|
miauwen [Goossens 1b (1960)]
III-2-1
|
| 24901 |
middag (s middags) |
noen:
nóón (Q172p Vroenhoven)
|
middag [RND]
III-4-4
|
| 20573 |
middagmaal |
noen, de -:
noon (Q172p Vroenhoven),
werklui eten om 8,12,15,19 uur De boeren daarenboven nog om 6 uur ¯s morgens
noon (Q172p Vroenhoven)
|
namen en uren van de dagelijkse maaltijden: [ZND 18G (1935)] || namen en uren van de dagelijkse maaltijden: middag [ZND 18G (1935)]
III-2-3
|
| 33785 |
middendeel van het paard |
romp:
ro.mp (Q172p Vroenhoven)
|
De middel- of middenhand van het paard, in tegenstelling met ''voorste deel van het paard tot achter de voorbenen'' (3.1.3) en ''achterhand van het paard'' (3.3.14). [JG 1a, 1b; N 8, 12]
I-9
|
| 31586 |
middennaafbanden |
karbanden:
kārbɛnj (Q172p Vroenhoven),
naafbanden:
nǭf˱bɛnj (Q172p Vroenhoven)
|
De ijzeren banden om het brede gedeelte van de naaf, aan weerszijden van de spaken. Zie ook afb. 214 en de lemmata ɛmuilbandɛ en ɛachternaafbandɛ.' [N G, 43e; N 17, 60; JG 1a; JG 1b; L 39, 22 add.; monogr.; div.]
II-11
|
| 33094 |
mijt afdekken |
dekken:
dękǝ (Q172p Vroenhoven),
koningen:
kyǝ.neŋǝ (Q172p Vroenhoven)
|
De korenmijt van een dak voorzien. Zie de toelichting bij het lemma ''buitenstaande korenmijt'' (5.1.18). Bij besteken merkt Goossens in zijn materiaal op: "meer speciaal de grote band om de kop". [N 15, 45a; JG 1a, 1b, 2c; monogr.]
I-4
|
| 21745 |
mikken |
mikken:
mekə (Q172p Vroenhoven),
ogen:
öygə (Q172p Vroenhoven)
|
lonken (mikken) [RND]
III-3-2
|
| 25166 |
mist, nevel (alg.) |
mist:
mis (Q172p Vroenhoven),
nevel:
is vochtiger dan mis
nievel (Q172p Vroenhoven)
|
mist, nevel [ZND 39 (1942)]
III-4-4
|
| 24929 |
modder, slijk |
fladder:
fladder (Q172p Vroenhoven),
prats:
pratsj (Q172p Vroenhoven)
|
modder, slijk [ZND 39 (1942)]
III-4-4
|