e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Vrusschemig

Overzicht

Gevonden: 384
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
witte kwikstaart kwikstaartje: kwiksjtetske (Vrusschemig) kwikstaart, wit (18 zwart-wit-grijs; met lang wiebelstaartje; zeer algemeen; veel bij boerderijen en op wegen; roep [tijd-dik] [N 09 (1961)] III-4-1
wreef wregel: vrégel (Vrusschemig) wreef - welk gedeelte van het lichaam wordt er mee bedoeld? [DC 01 (1931)] III-1-1
zacht winterweer kwakkelweer: kwakkel weër (Vrusschemig) zacht winterweer [open, wak] [N 22 (1963)] III-4-4
zand, zandgrond zandgrond: zaŋkgroŋk (Vrusschemig) Zand is steenstof, een geologische formatie die uit losse, fijne korrels kwarts en glimmer bestaat. Zandgrond is de grondsoort die uit zand bestaat, en is lichte, niet zoʔn vruchtbare grond. Zavel bestaat voornamelijk uit zand met wat lichte klei. [N 27, 40; Wi 52; S 45; L 7, 61a; L 8, 103; N 11, 2f add.; N 18, add.; A 10, 4; Vld.; monogr.] I-8
zeisring slot: slǭt (Vrusschemig) Het los metalen onderdeel van de zeis, dat steel en blad te zamen houdt. Bij de ouderwetse zeis was dit onderdeel een metalen band of ring die om de zeissteel en de daartegenaan liggende arend van het blad sloot en die door middel van een spie tussen ring en arend of tussen ring en steel werd vastgeslagen. De ring was niet persé rond, maar vaak aangepast aan de vorm van het uiteinde van de steel en van de arend, en kon zodoende een vierkante of afgeplatte omtrek hebben. Bij de moderne zeisen vindt men wel een ring in de vorm van een manchet die met imbusschroeven wordt vastgezet; benamingen als slot en manchet wijzen wellicht op deze vorm van de zeisring. Zie afbeelding 4, nummer A3 en B3. Voor de fonetische documentatie van het woorddeel zeis zie het lemma ''zeis''.' [N 18, 67d; JG 1a, 1b, 2c; A 14,2; L 45, 2; add. uit L 26, 18; monogr.] I-3
zenuw nerv (du.): ing nerf (Vrusschemig) zenuw [zeen] [N 10 (1961)] III-1-1
zeveren zeveren: zevere (Vrusschemig) zeveren [zeivere, sabbere] [N 10a (1961)] III-1-1
zijn neus snuiten snoeven: schnoëve (Vrusschemig), zich de naas schnoëve (Vrusschemig) snuiten: zijn neus snuiten [sneuve, snutte] [N 10a (1961)] III-1-2
zuchten kuimen: kūūme (Vrusschemig) zuchten [snokke] [N 10 (1961)] III-1-4
zuigen zuigen: zoege (Vrusschemig) zuigen [suuke, snekke] [N 10 (1961)] III-2-3