e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Vucht

Overzicht

Gevonden: 1277
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
draden of randen van peulvruchten ringen/randen: reͅŋ (sg raŋk) (Vucht) [Goossens 1b (1960)] I-7
dragen dragen: dragen (Vucht) dragen [ZND 25 (1937)] III-1-2
draven draven: drāvǝn (Vucht) In draf gaan, een actieve twee-tempogang, waarbij een diagonaal benenpaar gelijkmatig wordt opgeheven en weer neergezet, bijv. eerst linkervoorbeen en rechterachterbeen, daarna beide andere benen, met daartussen een zweefmoment. Zie afbeelding 9. [JG 1b; N 8, 81b en 81d] I-9
dries dries: dris (Vucht) In onder andere de vragen N 14, 55 en L 19b, 3a is gevraagd naar de betekenis van dries. De antwoorden verschillen nogal van elkaar. De ene informant zegt dat dries een ø̄niet omheinde weiø̄ is, volgens de andere is dries een ø̄omheind stuk weilandø̄. De een noemt dries ø̄droge hoge weideø̄, de ander een ø̄laag stuk weilandø̄. Het kenmerk ø̄braakliggendø̄ scoort het hoogst. ø̄Met gras begroeidø̄ en ø̄onvruchtbareø̄ of ø̄minderwaardige grondø̄ zijn de daaropvolgende meest genoemde kenmerken. Op grond hiervan zou men dries als volgt kunnen defini√´ren: ø̄onvruchtbare, met gras begroeide grond die enige jaren braak ligt, voordat men ze bewerktø̄. Intussen kan men er wel schapen laten grazen. Van Dale (11de druk, blz. 661 s.v. dries) geeft als de eerste twee betekenissen ø̄braakliggende akkerø̄ en ø̄verarmd bouwland dat als (schapen)weide gebruikt wordtø̄. [N 14, 55; N 14, 52; N 14, 50a; N 14, 50b; N 6, 33b; L 19b, 3a; L 19b, 2aI; A 10, 4; Wi 15; RND 20; monogr.] I-8
drijftol kokkerel: kukkərɛl (Vucht) Hoe noemt men het kinderspeelgoed dat paddestoel- of kegelvormig is en dat met een zweep wordt voortgedreven? [Lk 03 (1953)] III-3-2
dringen duwen: dujen (Vucht) niet dringen ! [ZND 33 (1940)] III-1-2
droog weer droog: druig (Vucht) droogte [ZND 33 (1940)] III-4-4
droogstaan droogstaan: (de koe) stø̜u̯ drȳǝx (Vucht) Geen melk meer geven. [N 3A, 72b; JG 1a, 1b] I-11
druiventros druiventros: droeventros (Vucht, ... ) [ZND 01 (1922)] [ZND 33 (1940)] I-7
duif (alg.) duif: Pl. [du.ven]  duf (Vucht) Duif. [Goossens 1b (1960)] III-3-2