23274 |
koster |
koster:
de kəster (Q008p Vucht)
|
Koster. [ZND 37 (1941)]
III-3-3
|
21339 |
kostganger |
kostganger:
kosgenger (Q008p Vucht)
|
een kostganger (die bij anderen inwoont) [ZND 28 (1938)]
III-3-1
|
21550 |
kostschool |
pensionaat (<fr.):
pensionaat (Q008p Vucht)
|
kostschool [ZND 40 (1942)]
III-3-1
|
20650 |
kotelet, ribstuk |
karbonade:
kɛrmənājən (Q008p Vucht),
kotelet:
koͅrtəleͅtə (Q008p Vucht)
|
karbonaden [Goossens 1b (1960)] || koteletten [Goossens 1b (1960)]
III-2-3
|
19276 |
koude drukte maken |
veel ambras maken:
veul ambras maken (Q008p Vucht),
veel laweit maken:
veul laweit maken (Q008p Vucht)
|
veel beslag, ophef maken over een zaak [ZND 32 (1939)]
III-1-4
|
19621 |
kouter |
kouteren:
kǫu̯.tǝrǝn (Q008p Vucht)
|
Het lange smalle mes dat (achter de voorschaar) aan de ploegboom is bevestigd en dat bij het ploegen de voor vertikaal afsnijdt. [N 11, 31.I.c; N 11A, 85b; JG 1a + 1b; A 26, 4a; L 1 a-m; L 28, 40; Lu 4, 4a; S 19; monogr.]
I-1
|
18205 |
kraag |
kraag:
kraag (Q008p Vucht)
|
kraag [ZND 28 (1938)]
III-1-3
|
32621 |
kraan van de metalen gierton |
kraan:
krān (Q008p Vucht)
|
De kraan van de zinken gierton bestaat uit een korte, met een schuif of klep te sluiten buis, die van achteren voorzien is van of zich voortzet in een schuine of opgebogen lip of plaat. Als de kraan geopend is, stroomt de gier uit de ton tegen deze lip op waardoor zij zich in een wijde boog verspreidt. De in dit lemma opgenomen termen hebben achtereenvolgens betrekking op de kraan, het sluitstuk als geheel, het gierverspreidend onderdeel daarvan en de schuif of klep waarmee de kraan geopend en gesloten wordt. [JG 1a + 1b; N P, 6; N 11A, 54c; monogr.]
I-1
|
24196 |
kraanvogel |
kroenekraai:
krunekrê (Q008p Vucht)
|
kraanvogel [ZND 17 (1935)]
III-4-1
|
21340 |
kramer |
kramer:
zichte om te lachen
krimer (Q008p Vucht)
|
Kramer. [ZND 36 (1941)]
III-3-1
|