33786 |
lendenen en kuil |
lenden:
lę.njǝn (Q008p Vucht),
miltkuil(en):
melkul (Q008p Vucht)
|
Achter de rug liggen de lendenen. Bij een welgevormd paard gaan de lendenen, die sterk en goed gespierd moeten zijn, ongemerkt in kruis en flanken over. De miltkuilen of -holten vormen het gedeelte van de flanken tussen heupgewricht en de laatste rib, een holte aan de buik ter hoogte van de milt. Een paard heeft bij voorkeur kleine miltkuilen. Zie afbeelding 2.30. [JG 1a, 1b, 2c]
I-9
|
19553 |
lepel |
lepel:
lēpèl (Q008p Vucht)
|
Lepel (juiste dialectuitspraak) [ZND 37 (1941)]
III-2-1
|
19125 |
leugen |
leugen:
dat es ein lūgen (Q008p Vucht)
|
Dat is een leugen. [ZND 37 (1941)]
III-3-1
|
21341 |
leurder |
bedelaar:
bedelaar (Q008p Vucht),
leurder:
leurder (Q008p Vucht),
lurder (Q008p Vucht)
|
een venter (die van deur tot deur waren verkoopt) [ZND 28 (1938)]
III-3-1
|
21002 |
leverpastei |
leverpastei:
lē.vərpásteͅi (Q008p Vucht),
leverpat:
lē.vərpá’tē (Q008p Vucht)
|
leverpastei [Goossens 1b (1960)]
III-2-3
|
20514 |
leverworst |
leverworst:
leverwoos (Q008p Vucht),
lē.vərwō.s (Q008p Vucht)
|
leverworst [Goossens 1b (1960)], [ZND 21 (1936)]
III-2-3
|
21506 |
liberaal |
liberaal:
et es eine lieberaal (Q008p Vucht)
|
Het is een liberaal. [ZND 37 (1941)]
III-3-1
|
19353 |
lichtgeraakt, kregel |
getikt:
ook materiaal znd 28, 49
getikt (Q008p Vucht)
|
kregel [ZND 01 (1922)]
III-1-4
|
19085 |
liegen |
liegen:
legen (Q008p Vucht)
|
liegen [ZND 25 (1937)]
III-3-1
|
17647 |
lies |
lies:
lēs (Q008p Vucht)
|
Het vel of vlies rond een windei. [JG 1b, 1c, 2c]
I-12
|