e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Vucht

Overzicht

Gevonden: 1277
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
middendeel van het paard romp: ro.mp (Vucht) De middel- of middenhand van het paard, in tegenstelling met ''voorste deel van het paard tot achter de voorbenen'' (3.1.3) en ''achterhand van het paard'' (3.3.14). [JG 1a, 1b; N 8, 12] I-9
middennaafbanden avenbanden: āvǝban (Vucht) De ijzeren banden om het brede gedeelte van de naaf, aan weerszijden van de spaken. Zie ook afb. 214 en de lemmata ɛmuilbandɛ en ɛachternaafbandɛ.' [N G, 43e; N 17, 60; JG 1a; JG 1b; L 39, 22 add.; monogr.; div.] II-11
mijt afdekken dekken: dękǝ (Vucht) De korenmijt van een dak voorzien. Zie de toelichting bij het lemma ''buitenstaande korenmijt'' (5.1.18). Bij besteken merkt Goossens in zijn materiaal op: "meer speciaal de grote band om de kop". [N 15, 45a; JG 1a, 1b, 2c; monogr.] I-4
minderjarig niet mondig: znd 31, 23a  neet munjig (Vucht) minderjarig [ZND 31 (1939)] III-2-2
misdienaar koorezel: de koerezel (Vucht) Hoe heet de jongen die de mis dient? [ZND 36 (1941)] III-3-3
mismaakt misvormd: misvormt (Vucht) het kind is mismaakt [ZND 31 (1939)] III-1-2
mist, nevel (alg.) mot: moet (Vucht) mist, nevel [ZND 39 (1942)] III-4-4
modder, slijk slijk: sliek (Vucht) modder, slijk [ZND 39 (1942)] III-4-4
moedig (zijn) moedig: meudig (Vucht) hoe drukt ge uit in uw dialect: hij is moedig (hij is geen bangerd, hij durft bv. te vechten) [ZND 39 (1942)] III-1-4
moer moer: moar (Vucht), mōr (Vucht) konijn, vrouwtje [ZND 20 (1936)] || voedster, vrouwtjes konijn [Goossens 1b (1960)] III-2-1