e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Walhorn

Overzicht

Gevonden: 234
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
spinnen spinnen: špęnǝ (Walhorn) De handeling die met behulp van een spinnewiel werd verricht. Vooral voor vlas en hennep was het raadzaam de spinvingers nat te houden tijdens het spinnen. Hiervoor had men een klein potje met water aan rokken of wiel hangen (Weyns, pag. 844-845). Soms werden daartoe ook wel kleine, twee-orige kruikjes van ongeveer 7 cm hoog gebruikt, gebakken onder andere te Raeren. [N 34, C; RND 3; Wi 27; S 34; monogr.] II-7
spinnenweb spinnengeweb: špɛnəjəwep (Walhorn) spinnenweb [RND] III-4-2
spitten graven: grãvǝ (Walhorn) In de tuin, op een zeer klein perceel of een moeilijk te ploegen hoek van een akker de grond met een spade - al dan niet in voren - uitsteken en omkeren. De simplicia spaden, graven e.d. zijn bij absoluut gebruik van toepassing op het spitwerk als zodanig. Meestal kunnen ze ook transitief gebruikt worden met het te bewerken stuk grond (de tuin e.d.) als object. [N 11, 65a; N 11A, 146a + b + c; N 11A, 50b add; RND 4 + 7 + 8 + 10, zin 4; A 33, 6 + 7 + 16 add.; L 7, 25; S 34; Lu 1, 1c; monogr.; div.] I-1
staart stots: štuts (Walhorn) Zie afbeelding 2.37. [JG 1a, 1b; RND 60] I-9
stad stad: štat (Walhorn) stad [RND] III-3-1
stal stal: štã.l (Walhorn) Een ruimte in het algemeen, die onderdak biedt aan vee. De benamingen kunnen zowel het gebouw, als de ruimte daarbinnen betreffen. Meestal wordt kortheidshalve van "de stal" gesproken, als men het veeverblijf en met name de koestal bedoelt. [JG 1a en 1b; Wi 11; S 50; L A1, 4; RND 97; monogr.; add. uit N 5A, passim] I-6
standbeeld denkmal (du.): dɛŋkma:l (Walhorn) standbeeld [RND] III-3-2
stempelen stempelen: Karte 422.  stempel(e)n (Walhorn) stempeln (Arbeitslosenunterstützung beziehen) III-3-1
stinkende gouwe melkbloem: melkblōu̯m (Walhorn, ... ) schelkruid [ZND 06 (1924)] III-4-3
stoppels stoppelen: štǫpǝlǝ (Walhorn) De stompjes halm die na het maaien op het veld overblijven en later worden ondergeploegd. Opvallend polymorfe meervoudsvorming. [N 6, 7; N 15, 52; JG 1a, 1b; L 7, 53; L 15, 23; Wi 51; monogr.] I-4