24489 |
palmboompje |
palmpje:
verzamelfiche ZND 15, 015 van Har, + ZND 5, 041
pēmke (Q084p Waltwilder)
|
palmboompje [ZND 15 (1930)]
III-4-3
|
32736 |
pand, bed |
pand:
pān (Q084p Waltwilder
[(weinig)]
)
|
Een pand of bed is een deel van een (meest erg lange) akker of een smal stuk land tussen twee evenwijdige greppels. Vergelijk het lemma In Panden Ploegen. Panden zijn doorgaans kleiner van oppervlakte dan gewone percelen op drogere grond. Men onderscheidt soms brede en smalle akkerdelen. Waar de brede stukken panden heten, worden de smalle stukken bedden genoemd. Het omgekeerde is ook mogelijk. Met perken bedoelt men de brede stukken. Hieronder is van deze afzonderlijk te ploegen akkerdelen - voor zover mogelijk - de breedte in voren of meters vermeld. Omdat een akker meerdere panden of bedden omvat, zijn ook de verstrekte meervoudsvormen opgenomen. [N 11, 53a + b; N 11A, 122 add.; N 11A, 130 a + c; JG 1a + 1b + 1c + 2c; A 44, 21e]
I-1
|
18295 |
pantoffel |
slof:
ne sloef (Q084p Waltwilder)
|
pantoffel [ZND 40 (1942)]
III-1-3
|
21950 |
paren van de duiven |
paren:
pōͅ.rə (Q084p Waltwilder)
|
Paren [van de duiven]. [Goossens 1b (1960)]
III-3-2
|
23283 |
parochie |
parochie:
`kerkelijke gemeente`
pərochə (Q084p Waltwilder)
|
Een parochie; dit woord kan betekenen zoals in het Nederl. "kerkelijke gemeente met een pastoor"ofwel eenvoudig "dorp"; welke betekenis heeft het bij u? [ZND 40 (1942)]
III-3-3
|
34046 |
pasgeboren kalf |
nuchter kalf:
nextǝr [kalf] (Q084p Waltwilder)
|
[N 3A, 15 en 20; N C, 6; JG 1a, 1b; monogr.]
I-11
|
33561 |
pastinaak |
pastinaken:
bastināke (Q084p Waltwilder)
|
pastinaak [ZND 05 (1924)]
I-7
|
23284 |
patroonheilige, kerkpatroon |
patroon (<fr.):
alle drie petroon, alle 3 mannelijk
pətroon (Q084p Waltwilder)
|
Een patroon: uitspraak. [ZND 40 (1942)]
III-3-3
|
23285 |
paus |
paus:
de poos (Q084p Waltwilder)
|
De paus. [ZND 40 (1942)]
III-3-3
|
30887 |
pek |
pek:
pę̄k (Q084p Waltwilder)
|
De kleverige, zwarte massa die de schoenmaker gebruikt om een draad mee in te smeren. [N 60, 197b; N 36, 44; L 40, 38]
II-10
|