e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=L214p plaats=Wanssum

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
kettingeg, weide-eg ketting[eg]: kęteŋ[eg] (Wanssum) De kettingeg bestaat uit een vier-, soms driehoekig raam of slechts uit een losse voor- en achterbalk, waartussen kettingen gespannen zijn. Aan deze kettingen zijn korte en lichte tanden bevestigd. Zie afb. 13 en 14. Met de kettingeg wordt voornamelijk licht werk verricht. Het bekendst is het gebruik als weide-eg. Men bewerkt de weide met de kettingeg om de grasmat luchtiger te maken, om mest te verspreiden en molshopen te slechten. Men kan de kettingeg ook gebruiken om gerooide en in panden gelegde suikerbieten van de aanklevende aarde te ontdoen. Soms wordt met de kettingeg ook akkerland bewerkt. Van enige termen aan het einde van het lemma vindt men de plaatselijke varianten in het lemma ¬¥akkersleep, weidesleep¬¥ vermeld. Voor ''eg'' en ''eg'' zie men de toelichting bij het lemma ''eg''. [JG 1a + 1b + 2c; A 13, 16b; A 40, 10; N 11, 72e + 71 add.; N 11A, 163a + 181f; N 14, 81 add.; N J, 10; N P, 18b; monogr.] I-2
keuring tentoonstelling: Algemene opmerking bij deze vragenlijst: zie ook bijlagevellen met (eventuele) aanvullingen en diverse toelichtingen.  tentoonstelling (Wanssum) Hoe noemt men een competitieve keuring van duiven, waaraan prijzen verbonden zijn? [N 93 (1983)] III-3-2
keurmeester keurmeester: Algemene opmerking bij deze vragenlijst: zie ook bijlagevellen met (eventuele) aanvullingen en diverse toelichtingen.  keurmeister (Wanssum) Hoe heet de man die daar de duiven keurt? [N 93 (1983)] III-3-2
kever, tor kever: kèver (Wanssum) kever III-4-2
kiel blauwe kiel: blauwe keel (Wanssum), buis: buis (Wanssum), kiel: kīēl (Wanssum) Hoe noemt men de (korte) werkjas? [DC 09 (1940)] || kort, los om het lijf hangend linnen overkleed voor mannen || Korte werkjas, kiel. Hoe noemt men het kledingstuk, in de regel van blauw, soms van grijs katoen, een enkele maal ook wel van een andere kleur, dat hoofdzakelijk door boeren en landarbeiders, in het werk wordt gedragen? Het kledingstuk valt ruim om het li [DC 14A (1946)] III-1-3
kiem lokenpijpje: gebruikt als kruid bij het eten  loeëkepiepke (Wanssum) uitspruitsel III-4-3
kiemen, schieten, botten van pootaardappelen kienen: kēnǝ (Wanssum) J. Goossens heeft in zijn enquêtes twee begrippen afgevraagd: "kiemen" (algemeen van een zaadje) en "botten" (gezegd van een pootaardappel, wanneer deze in de kiembak ligt); afgezien van een klein fonetisch detail zijn er géén afwijkingen tussen beide lijsten van antwoorden, behoudens in P 187, waar "botten" jongen (wellicht schertsend?) is; in Q 3, 5, 9 en 187a waar voor de aardappel botten wordt gegeven (wellicht invloed van de cultuurtaal) en in Q 156 waar voor de aardappels ze zijn gehikt werd opgegeven. De opgaven van beide lijsten zijn derhalve in dit lemma samengenomen. Kienen moet begrepen worden als een contaminatie van kiemen (voor de klinker) en kijnen (voor de slotmedeklinker). Zie ook de toelichting bij het voorgaande lemma Scheut. [N M, 16b; JG 1a, 1b, 2c; monogr.; add. uit S 17] I-5
kieskauwer viesperneus: vispərnø̄s (Wanssum) iemand die erg kieskeurig is met eten III-2-3
kieskeurig kommerlijk: kummelijk (Wanssum) kieskeurig III-1-4
kiezen kiezen: kīēze (Wanssum) kiezen III-1-4