33411 |
kippenren |
hennenloop:
hęnǝlȳǝp (L214p Wanssum)
|
De met gaas omheinde buitenruimte, die aan het kippenhok grenst of er anderszins mee in verbinding staat en waarin de kippen overdag rondlopen. Het woord bout in Hoeselt (Q 77) is te beschouwen als een ontlening uit het Waalse bèr√¥dî, daar ontstaan uit * bèh√¥rdi, dat weer ontleend en afgeleid is uit Nl. behorden, "met een horde omheinen"; vgl. Haust, D L, s.v. bèr√¥dî. [N 19, 34; A 10, 9h; A 48, 16b; monogr.]
I-6
|
18000 |
kippenvel |
hennenvel:
hennevel (L214p Wanssum, ...
L214p Wanssum,
L214p Wanssum)
|
kippevel (kleine bultjes met rechtopstaande haartjes bijv. ten gevolge van de kou) [kiepvel, ganzevel, kiekevlees] [N 10 (1961)]
III-1-2
|
22324 |
kiskassen |
haantje drinken:
hántje drinke (L214p Wanssum),
keilen:
keilen (L214p Wanssum)
|
Met een platte steen over het water keilen, zodat hij telkens na de aanraking ermee opspringt. || z. hántje drinke. [Met een platte steen over het water keilen, zodat hij telkens na de aanraking ermee opspringt].
III-3-2
|
24185 |
klapekster |
ekster:
corr.spelling?
èxter (L214p Wanssum)
|
Hoe heet de klapekster? [DC 06 (1938)]
III-4-1
|
24858 |
klaproos |
klaproos:
klaprūǝs (L214p Wanssum),
-
klaproeəs (L214p Wanssum),
mv.
klaprozen (L214p Wanssum)
|
klaproos [DC 13 (1945)] || Papaver rhoeas L. Een tot 60 cm hoge, behaarde plant. De uit vier losse kroonbladeren bestaande bloem is vuurrood en aan de voet vaak zwart gevlekt. De zaaddoos is kaal, bijna eivormig, met donkere stempels in een radvormig figuur. De klaproos komt voor in en bij korenvelden op zwaardere grondsoorten, langs wegen, dijken en op ruigten en bloeit van mei tot juli. Bij de benamingen treedt wel verwarring op met de veel grotere en hogere (60 tot 120 cm) slaapbol (Papaver somniferum L.), die tot hetzelfde geslacht behoort. Dit geldt vooral voor de typen met maan-, slaap-, heul- en olie-. Zie Pauwels 1933 en Brok 1991. [A 13, 13; L 1, a-m; L 1u, 125; L 15, 9; S 18; monogr.]
I-5, III-4-3
|
33256 |
klaver, algemeen |
klaver:
kliǝvǝr (L214p Wanssum)
|
De klaver- en klee-varianten in dit lemma vormen de verzamelnaam voor allerlei klaversoorten uit de familie van de Vlinderbloemigen. Klaver werd tot 1950 geteeld als groenvoer en als stoppelgewas. In de Nijmeegse lijst is niet naar de afzonderlijke soorten of naar de algemene naam gevraagd, alleen naar de benamingen voor verschillende oude klaversoorten. Hier zijn, naast de algemene naam in dit lemma, eerst enkele meestvoorkomende soorten apart behandeld en is tot slot een verzamellemma Andere Oude Klaversoorten toegevoegd. De scheiding in het Nijmeegse materiaal is achteraf aangebracht, op grond van de gewasnaam, de opmerkingen van de zegslieden en andere bronnen. Zie ook WBD.I, afl. 8, blz. 1408. [N 14, 83; JG 1a, 1b, 2b, 2c; A 4, 10; L 1, a-m; L B2, 348; L 20, 10; Wi 50; S 18; monogr.]
I-5
|
22747 |
klaveren in het kaartspel |
klaveren:
Klevveren aos: klaveraas.
klevvere (L214p Wanssum)
|
Klaveren bij kaartspel.
III-3-2
|
33261 |
klaverzaad |
klaverzaad:
klīǝvǝrzǭt (L214p Wanssum)
|
Het zeer fijne zaad van klaver. In L 292 en 320a zegt men: ɛklaverzaad gaan verkopenɛ voor: "te biechten gaan".
I-5
|
18171 |
kledij, kleren |
klerage:
klierage (L214p Wanssum),
kleren:
klīr (L214p Wanssum)
|
... de kleren (het kleed) ... - bedoeld wordt de vrouwenkleding [DC 03 (1934)] || kleding
III-1-3
|
18172 |
kleed |
kleed:
klieëd (L214p Wanssum),
t klieed (L214p Wanssum)
|
... de kleren (het kleed) ... - bedoeld wordt de vrouwenkleding [DC 03 (1934)] || kleed
III-1-3
|