32627 |
kunstmest strooien |
(kunstmest) zaaien:
zę̄ ̞i̯ǝ (L214p Wanssum)
|
Het strooien van kunstmest over het land gebeurt met de hand of met een machine. Voor beide zijn de benamingen meestal identiek. Slechts waar er voor het strooien met de hand en het machinaal strooien verschillende benamingen bestaan, wordt dit in het lemma aangegeven door "met de hand", resp. "machinaal" achter het plaatsnummer. [N 11, 24; N 11A, 63a + 64a + 65a; N P, 10a + b; JG 1b add.]
I-1
|
19632 |
kussensloop |
kustijk:
køstīk (L214p Wanssum)
|
kussensloop
III-2-1
|
17983 |
kwaal |
kwaal:
kwaol (L214p Wanssum)
|
kwaal [DC 02 (1932)]
III-1-2
|
24366 |
kwabaal en puitaal |
aalskwab:
ook: kwakaol
aolskwab (L214p Wanssum),
kwabaal:
kwabāōl (L214p Wanssum),
meun:
meun (L214p Wanssum)
|
kwabaal || puitaal || soort vis, als kwabaal
III-4-2
|
32254 |
kwast, noest |
noest:
nus (L214p Wanssum
[(meervoud: nyst)]
),
nust (L214p Wanssum
[(meervoud: nyst)]
)
|
Een onregelmatigheid in de houtstructuur van een boom. Kwasten ontstaan op plaatsen waar zich een tak bevindt of heeft bevonden. Zie ook afb. 204. Vgl. voor het woordtype aast ook het Hgd. Ast. [N E, 1; N 50, 76f; N 75, 97a-b; monogr.]
II-12
|
24880 |
kweek |
puinen:
puine (L214p Wanssum),
pø̜i̯nǝ (L214p Wanssum),
-
puinen (L214p Wanssum),
riemen:
rimǝ (L214p Wanssum),
-
riemen (L214p Wanssum)
|
Elymus repens (L.) Gould Zeer algemeen voorkomend hardnekkig onkruid op gras- en bouwland en op akkerranden, dat er grasachtig uitziet met een rechtopstaande aar en donker- tot grijsgroen blad. Het bloeit van juni tot augustus. De lengte varieert van 30 tot 120 cm. Het is een lastig kruipend onkruid met veel onderaardse wortelstokken, die wel als veevoeder gebruikt worden. De boer verwijdert het met de eg uit de akker. Deze plant is ook wel bekend onder de oude naam kweekgras of tarwegras (Triticum repens L.). Zie in verband met de vele puin-opgaven de speciale bibliografie onder Goossens 1985; 1987 en 1988, 109-126. [N 11, 71; JG 1a, 1b, 2c; A 27, 24b; A 28, 10; A 29, 6 en 9; A 33, 17; L 34, 52; L 48, 18; Lu 2, 18; Lu 4, 9; S 20; monogr.; add. uit N 11, 70, 72, 80a en 88] || kweek (Agropyrum repens) [DC 26 (1954)] || kweekgras - wortelstok
I-5, III-4-3
|
21943 |
kweekduif |
fokduif:
Algemene opmerking bij deze vragenlijst: zie ook bijlagevellen met (eventuele) aanvullingen en diverse toelichtingen.
fokdoef (L214p Wanssum),
fokdoeve (L214p Wanssum)
|
Wat is de dialectbenaming voor: duiven houden voor de voortplanting alleen? [N 93 (1983)] || Wat is de dialectbenaming voor: een duif alleen voor de voortplanting? [N 93 (1983)]
III-3-2
|
33552 |
kweepeer |
kweepeer:
kwi-j pèèr (L214p Wanssum)
|
kweepeer
I-7
|
17692 |
kwijl |
zever:
zeiver (L214p Wanssum)
|
zever
III-1-1
|
33081 |
laag schoven op de wagen |
koplaag:
kǫplǭx (L214p Wanssum
[(dwars erop)]
),
laag:
lǭx (L214p Wanssum)
|
Zie de toelichting bij het lemma ''tasser op de wagen'' (5.1.5). Voorkop is de laag op de naar voren uitstekende ladder boven het paard. [N 15, 42; JG 1a, 1b, 1c, 2c; monogr.]
I-4
|