20468 |
manziek |
fiep:
zie ook "fiep
feep (L214p Wanssum)
|
manziek meisje
III-2-2
|
24601 |
maretak |
heksenbessem:
heksenbessem (L214p Wanssum)
|
heksembezem
III-4-3
|
21271 |
markt |
markt:
mɛ̄rt (L214p Wanssum)
|
markt [RND]
III-3-1
|
22739 |
marmeren beeld |
beeld:
⁄n marmeren beeld (L214p Wanssum)
|
Marmeren beeld. [N 06 (1960)]
III-3-2
|
22440 |
masker |
mommegezicht:
mómmegezicht (L214p Wanssum)
|
Masker.
III-3-2
|
33044 |
mathaak |
pik:
pek (L214p Wanssum),
pikhaak:
pekhǭk (L214p Wanssum)
|
Doorgaans licht gebogen ijzeren tand aan een houten steel, die bij het maaien met de zicht gebruikt wordt om het graan bij het eigenlijke inkappen op te tillen en om het afgeslagen graan bij elkaar te trekken. In de volgende plaatsen geen specifieke benaming bekend: L 316, 317, 355, 356, 358, 363, 365, 366, 368, 413. Voor de fonetische documentatie van het woorddeel [zicht]- zie het lemma ''zicht'' (4.3.1). Vergelijk ook de betekeniskaart 30 bij het lemma ''zicht'' (4.3.1) voor de geografische uitbreiding van pik in de betekenis "zicht" naast die van pik in de betekenis "mathaak". Zie afbeelding 5. [N 18, 72 en 73; JG 1a, 1b, 2c; A 14, 10; L 45, 10; R 3, 66; Gwn 7, 5; monogr.; add. uit N 11, 88; N 15, 16c en 16g; A 4, 28; A 23, 16.2; L 20, 28; Lu 1, 16.2]
I-4
|
19825 |
mattenklopper |
mattenklopper:
matəkloͅpər (L214p Wanssum)
|
mattenklopper [DC 15 (1947)]
III-2-1
|
20909 |
mayonaise |
mayonaise:
màjjənéés (L214p Wanssum)
|
mayonaise [RND]
III-2-3
|
18129 |
mazelen |
mazelen:
mazele (L214p Wanssum)
|
Hoe noemt men de besmettelijke kinderziekte waarbij de huid vele kleine rode vlekjes vertoont (Nederl. mazelen)? [DC 25 (1954)]
III-1-2
|
18235 |
medaillon |
medaille:
medállie (L214p Wanssum)
|
medaille
III-1-3
|