21916 |
oude duif |
oude, een ~:
Algemene opmerking bij deze vragenlijst: zie ook bijlagevellen met (eventuele) aanvullingen en diverse toelichtingen.
énnen álde (L214p Wanssum)
|
een duif van 2 of 3 jaar? [N 93 (1983)]
III-3-2
|
32849 |
oude grassoorten |
ossemuilen:
ǫsǝmulǝ (L214p Wanssum),
zuurgras:
%%(gras van zure grond)%%
zūr[gras] (L214p Wanssum)
|
De hieronder vermelde woorden werden opgegeven op de vraag naar verschillende oude grassoorten. Na de lexikale eenvoud van het vorige lemma ''gras'', leverde deze vraag een grote oogst aan plantennamen op. Het is echter lang niet altijd duidelijk welke botanische grassoort nu precies bedoeld wordt; eenzelfde plantenvolksnaam kan immers in de ene streek een andere botanische familie of afdeling aanduiden dan in de andere streek. Naast de oude grassoorten blijken óók en vooral wilde grassoorten te zijn opgegeven die juist niet voor de weidebouw van belang zijn, maar waarmee de landbouwer en veeteler te maken heeft om ze van zijn cultuurgrond weg te houden, onkruid derhalve. Zie ook de lemma''s ''zuring'' en ''distel'' en de benamingen voor het onkruid in de akker in de aflevering over de Akkerbouw (WLD.I.1.4). Zie voor de fonetische documentatie van het woord(deel) ''gras'' het lemma ''gras''. Het lemma bevat enkelvouden en meervouden.' [N 14, 82; monogr.]
I-3
|
20319 |
oude vrouw |
oud schabraak:
cf. Vd s.v. "schabrak, zie sjabrak (paardendekkleed? Zie Meerlo-Wanssum Wb. waarbij men verwijst naar de betekenis van "oud bouwvallig gebouw, ook persoon". Zie dan echter WNT s.v. "schabbernak - schavernak"6) bouwvallig huis. Zie ook het type "schabernak
āld schabraak (L214p Wanssum),
oude krak:
alde krak (L214p Wanssum)
|
oude vrouw
III-2-2
|
22317 |
oudejaarsavond |
oudejaarsavond:
aldejaorsaovent (L214p Wanssum, ...
L214p Wanssum),
aldejāōrsāōvond (L214p Wanssum),
Aldejòòrsaovend (L214p Wanssum)
|
Oudejaarsavond [silvesteraovent]. [N 06 (1960)] || Oudejaarsavond.
III-3-2
|
22318 |
oudejaarsdag |
oudejaar:
Aldejòòr (L214p Wanssum)
|
Oudejaarsdag. [N 06 (1960)]
III-3-2
|
20229 |
ouders |
ouders:
elders (L214p Wanssum, ...
L214p Wanssum),
vader en moeder:
dit wordt door de jongeren gezegd
vader en moeder (L214p Wanssum)
|
ouders || ouders; Komt dit woord in het dialect wel voor? [DC 05 (1937)]
III-2-2
|
25608 |
ovenpaal |
scheutel:
šø̄ǝtǝl (L214p Wanssum),
schieter:
sxētǝr (L214p Wanssum)
|
De ovenpaal is in de regel een ongeveer twee meter langer stok met een plat, rond, rechthoekig of tongvormig blad van hout of ijzer waarmee het in broodvorm opgemaakte deeg in de oven wordt geschoven. Meestal haalt men hiermee ook het gebakken brood uit de oven. Het blad loopt naar voren scherp toe om het inschieten van het brood te vergemakkelijken en vooral om bij het uittrekken de paal onder het brood te kunnen schuiven (Weyns blz. 34). Wat de woordtypen "rochelijzer", "haak", "schoffel" en mogelijk nog andere betreft moet men heel waarschijnlijk aan andersoortig gereedschap denken waarmee men toch het brood uit de oven kan halen. Zie afb. 22. [N 29, 45b; RND 57; L 40, 13a; A 44, 22; OB 2, 2d; OB 2, 2e; mat. S -daaronder valt wat A. Stevens in zijn artikel ''Zwaaide, een zuidoost-nederlandse dialektbenaming voor de broodschieter of ovenpaal'' noemt "mat. S, P, C en G"; monogr.]
II-1
|
19465 |
overgordijn |
gordijn:
goͅrdin (L214p Wanssum)
|
gordijn
III-2-1
|
33051 |
overmouwen |
bindmouwen:
bīndmǫu̯ǝ (L214p Wanssum)
|
De aflegger, en ook de binder (zie paragraaf 4.6), beschermde zijn armen tegen de stekende en snijdende halmen door er overmouwen overheen te schuiven. Vaak zijn het een paar oude kousen waarvan de teenstukken zijn afgeknipt; vandaar het type strompen: (afgesneden) kousen. [N 15, 54; JG 1a, 1b; monogr.]
I-4
|
33560 |
overrijp, beurs |
buikziek:
boekzīēk (L214p Wanssum)
|
overrijp
I-7
|