24317 |
riviergrondel |
grondje:
grūndje (L214p Wanssum)
|
grondeling (vis)
III-4-2
|
33478 |
rode aalbes |
miemer:
mīēmer (L214p Wanssum),
miemeren:
miemeren (L214p Wanssum),
miemeren (mv.) (L214p Wanssum),
rode miemeren:
mv: -en
roe:je mie:meren* (L214p Wanssum)
|
[DC 13 (1945)]aalbes
I-7
|
33231 |
rode biet |
kroot:
kruǝt (L214p Wanssum),
krōt (L214p Wanssum),
krōǝt (L214p Wanssum)
|
Beta vulgaris L. var. rubra L. Deze bietensoort hoort eigenlijk onder de groenten uit de moestuin, en daardoor in de aflevering over de boerderij en het erf, maar is toch hier ondergebracht vanwege "lexicale nabijheid" met biet, kroot. De knollen met een doorsnee van 8-10 cm worden gekookt en warm of koud als salade gegeten. De knollen en het kookvocht hebben een felle donkerpaarse kleur. [A 4, 26d; A 13, 2a; A 49, 1b; L 20, 26d; monogr.]
I-5
|
33257 |
rode klaver |
maasklaver:
mās[klaver] (L214p Wanssum)
|
Trifolium pratense L. Een 15 tot 50 cm hoge plant met paarsrode of roze bloemhoofdjes, die van juni tot de herfst bloeien. Rode klaver wordt vooral als veevoeder geteeld. Rode klaver gedijt, overigens evenals witte klaver, het best "onder dekvrucht", d.w.z. dat het tegelijk met een winterkoren wordt gezaaid en dan pas opkomt wanneer die dekvrucht in de herfst is geoogst. In het volgende seizoen wordt de klaver dan geweid of enkele malen gemaaid. Rode klaver is wat "kieskeuriger" dan witte klaver, stelt hogere eisen aan de grond, maar schiet goed recht op en laat zich gemakkelijker maaien. Zie ook de toelichting bij het lemma Klaver, Algemeen. Zie het lemma Klaver, Algemeen voor de fonetische documentatie van de woord(delen) klaver(-) en klee(-). [N 14, 83; monogr.]
I-5
|
20655 |
rode kool |
rode kappes:
roeëje kappes (L214p Wanssum),
roje kappus (L214p Wanssum),
ruəi̯ə kapəs (L214p Wanssum),
rode kool:
roeëje koeël (L214p Wanssum, ...
L214p Wanssum),
rood moes:
roeëd moes (L214p Wanssum, ...
L214p Wanssum),
rooed moes (L214p Wanssum)
|
rode kool || Rode kool (als plant of gewas) [DC 27 (1955)] || rode kool, plant en spijs
I-7, III-2-3
|
33487 |
rode renet, sterappel |
binnenrode:
binne roeëje (L214p Wanssum),
buitenrode:
bütte roeëje (L214p Wanssum)
|
appelsoort
I-7
|
21733 |
roede |
pezerik:
pēzǝrek (L214p Wanssum)
|
Mannelijk geslachtsdeel. [N 76, 14; monogr.]
I-12
|
24235 |
roek |
kraai:
krèj (L214p Wanssum)
|
Hoe heet de roek? [DC 06 (1938)]
III-4-1
|
21938 |
roekoeën |
koerken:
Algemene opmerking bij deze vragenlijst: zie ook bijlagevellen met (eventuele) aanvullingen en diverse toelichtingen.
de doeve zien an ’t koerke (L214p Wanssum)
|
Hoe noemt men het geluid dat de duiven maken - de/het ....... bijv. de duiven zijn aan het ......... [N 93 (1983)]
III-3-2
|
34546 |
roep- en lokwoord voor de eend |
poele:
pulǝ (L214p Wanssum),
wiele, wiele, wiele:
wilǝ, wilǝ, wilǝ (L214p Wanssum),
woele, woele, woele:
wulǝ, wulǝ, wulǝ (L214p Wanssum)
|
[L 18, 2; L B2, 259b; GV 2, 2k; VC 14, 2r -r-; Vld.; N 19, 74, Q 111 add.; A 6, Q 36 add.; monogr.]
I-12
|