21248 |
schipper |
schipper:
sxipər (L214p Wanssum)
|
schipper [RND]
III-3-1
|
32855 |
schitbossen |
schijtbossen:
sxīt˱bø̜s (L214p Wanssum)
|
Bossen van welig opschietend gras in de weide, op plaatsen waar koedrek heeft gelegen. De koeien laten deze bossen vaak staan; ze worden dan later in het seizoen afgemaaid. Overal is het meervoud opgenomen; behalve waar uitdrukkelijk anderszins aangegeven. [N 14, 85; N 14, 123 add.; monogr.]
I-3
|
18272 |
schoen: algemeen |
schoen:
schōēn (L214p Wanssum)
|
schoen
III-1-3
|
18466 |
schoenborstel |
wiksborsteltje:
weks˂bø͂ͅrstəlkə (L214p Wanssum, ...
L214p Wanssum),
wiksbö:rstelke (L214p Wanssum)
|
klein schoensmeerborsteltje
III-1-3, III-2-1
|
18303 |
schoenen (mv.) |
schoenen (mv.):
hôog schoen, leeg schoen
schoen (L214p Wanssum)
|
Hoe noemt men de schoenen? Maakt men verschil tusschen hooge en lage schoenen? [DC 09 (1940)]
III-1-3
|
18465 |
schoenen poetsen |
wiksen:
weksə (L214p Wanssum, ...
L214p Wanssum),
wikse (L214p Wanssum)
|
met schoensmeer insmeren
III-1-3, III-2-1
|
30812 |
schoenmaker |
schoester:
sxustǝr (L214p Wanssum)
|
In dit lemma zijn zowel de benamingen verwerkt voor "de persoon die schoeisel vervaardigt" als voor "de persoon die schoeisel repareert". [N 60, 216a; N 60, 231a; Wi 2; N 60, 75; monogr.]
II-10
|
18394 |
schoensmeer |
wiks:
weks (L214p Wanssum, ...
L214p Wanssum),
wiks (L214p Wanssum)
|
schoensmeer
III-1-3, III-2-1
|
18185 |
schoenveter |
riem:
rīēm (L214p Wanssum),
schoenriem:
schōēnriem (L214p Wanssum),
Sub riem.
schōēnrīēm (L214p Wanssum)
|
schoenveter || schoenveter, alle middelen om schoenen dicht te rijgen || veter
III-1-3
|
19919 |
schoffel |
schoffel:
sxufǝl (L214p Wanssum)
|
Gereedschap om onkruid af te snijden en om de grond los te maken. Het bestaat uit een soort mes dat met behulp van een lange steel door de grond geschoven wordt. [N 18, 18a en 48; JG 1a, 1b; A 47, 11a; monogr.; add. uit N 15, 6; N 18, 4 en 50; GV, K7]
I-5
|