17819 |
staan |
staan:
staon (L214p Wanssum)
|
staan [DC 02 (1932)]
III-1-2
|
20125 |
staart |
koeienstaart:
kuwǝstart (L214p Wanssum),
staart:
start (L214p Wanssum, ...
L214p Wanssum,
L214p Wanssum),
stɛrt (L214p Wanssum),
stubstaart:
stoebstárt (L214p Wanssum),
zwans:
zwāns (L214p Wanssum)
|
[A 2, 37; L 29, 27; S 35; monogr.]staart [DC 02 (1932)] || staartstompje || Zie afbeelding 2.37. [JG 1a, 1b; RND 60]
I-11, I-9, III-4-2
|
22169 |
staartduif |
staartprijsvlieger:
Algemene opmerking bij deze vragenlijst: zie ook bijlagevellen met (eventuele) aanvullingen en diverse toelichtingen.
startpriesvlieger (L214p Wanssum),
staartvlieger:
Algemene opmerking bij deze vragenlijst: zie ook bijlagevellen met (eventuele) aanvullingen en diverse toelichtingen.
enne stártvlieger (L214p Wanssum)
|
een duif die bij de laatste winnaars geklasseerd is? [N 93 (1983)]
III-3-2
|
22115 |
staartwind |
staartwind:
Algemene opmerking bij deze vragenlijst: zie ook bijlagevellen met (eventuele) aanvullingen en diverse toelichtingen.
mit startwiend vliege (L214p Wanssum),
wijde vlucht:
Algemene opmerking bij deze vragenlijst: zie ook bijlagevellen met (eventuele) aanvullingen en diverse toelichtingen.
weij-vlucht (L214p Wanssum)
|
Hoe zegt men: de duiven vliegen met de wind mee? [N 93 (1983)]
III-3-2
|
21272 |
stad |
stad:
stat (L214p Wanssum)
|
stad [RND]
III-3-1
|
28377 |
stal |
stal:
stal (L214p Wanssum)
|
Een ruimte in het algemeen, die onderdak biedt aan vee. De benamingen kunnen zowel het gebouw, als de ruimte daarbinnen betreffen. Meestal wordt kortheidshalve van "de stal" gesproken, als men het veeverblijf en met name de koestal bedoelt. [JG 1a en 1b; Wi 11; S 50; L A1, 4; RND 97; monogr.; add. uit N 5A, passim]
I-6
|
33369 |
stalpalen |
repels:
(enk)
rē̜ ̞pǝl (L214p Wanssum),
stalrepels:
stalrē̜ ̞pǝls (L214p Wanssum),
(enk)
stalrē̜ ̞pǝl (L214p Wanssum)
|
De vertikale houten palen (later vaak ijzeren stangen of buizen) waar de koeien aan vastgebonden worden. Tussen twee palen door kan een koe uit een krib eten. Van onderen staan de palen in een verbindingsbalk (zie het lemma "koedrempel, kribbeboom" (2.2.20), soms in de grond of in de rand van de krib. Van boven worden de stalpalen bijeen gehouden door de bovenste kribbeboom. In veel plaatsen komen geen stalpalen voor. De koeien zijn dan vastgebonden aan ringen in de krib of aan ringen in de koedrempel. Modernere stallen kennen dan vaak wel weer stalpalen. Opgaven die geen stalpaal betreffen maar een ring etc. zijn apart geplaatst en meestal slechts als woordtype vermeld. De vraag naar de stalpalen deed een aantal respondenten denken aan een box. Deze opgaven zijn achteraan geplaatst. Onder de in dit lemma opgenomen enkelvoudsvormen zijn er die ook gebezigd kunnen worden voor het hekwerk van stalpalen (als collectief), voor de bovenste kribbeboom of voor de koedrempel. Zie ook afbeelding 8 bij het lemma "voorstal" (2.2.5) en afbeelding10.B bij het lemma "koeienstand" (2.2.23). [N 5A, 38a; N 4, 60; A 10, 11; monogr.]
I-6
|
33345 |
stalpoort, staldeur |
deeldeur:
(mv)
dęldȳǝrǝ (L214p Wanssum),
schofdeur:
sxūf˱dø̄r (L214p Wanssum),
staldeur:
[stal]dø̄r (L214p Wanssum),
(mv)
[stal]dȳǝrǝ (L214p Wanssum)
|
In dit lemma worden de algemene benamingen verzameld voor de deur van een stal of koestal, zowel die voor de dubbele deur of poort als ook die van de enkele deur die alleen voor personen wordt gebruikt. Aan de hand van de vaak transparante samenstellingen is doorgaans wel uit te maken op welk type poort of deur de benaming betrekking heeft, waar deze zich bevindt of welk doel zij heeft. Vergelijk ook de lemmata "voorstaldeur" (2.2.11), "schuurpoort" (3.1.2) en "poort" (4.1.1). Zie voor de fonetische documentatie van het woorddeel (stal) het lemma "stal" (2.1.2) en voor die van het woorddeel (koestal) het lemma "koestal" (2.2.1). [N 5A, 51b, 52a, 53c; N 4, 39; N 5,112a; A 10, 7a; monogr.; add. uit N 5A, 34b, 44b]
I-6
|
24579 |
stam van de boom |
knoest:
knoest (L214p Wanssum)
|
boomstam, ruige —
III-4-3
|
24728 |
stam van de knotwilg |
poest:
poest (L214p Wanssum),
mv.: p¨ust
poest (L214p Wanssum)
|
de ± 2 m. hoge stam van de knotwilg [DC 13 (1945)] || knotwilgstam [DC 13 (1945)]
III-4-3
|