19659 |
stofblik |
drekblik:
drekblek (L214p Wanssum),
handvèger en drekblek (L214p Wanssum),
dreksblik:
drɛks˂blɛk (L214p Wanssum)
|
stofblik [DC 15 (1947)] || stoffer en blik samen [DC 15 (1947)]
III-2-1
|
26796 |
stok |
stok:
stok (L214p Wanssum)
|
Bepaalde veenmaat met een lengte van doorgaans 2.50 m. [II, 63a]
II-4
|
27245 |
stoker |
stoker:
stø̜̜̄̄kǝr (L214p Wanssum)
|
De arbeider die tijdens het bakproces het vuur in de ringoven op de vereiste temperatuur houdt. Wanneer het vuur in de oven te warm was, zei men in Q 121b dat de oven te gloei (ts\ glø̜j) was. [N 98, 140; monogr.]
II-8
|
20519 |
stokvis |
stokvis:
stoͅk˃ves (L214p Wanssum)
|
stokvis
III-2-3
|
19830 |
stomen |
zwademen:
de moeër zwaait: de waterketel stoomt de laamp zwaait: de (petroleum)lamp rookt, geeft roet af
zwāi̯ə (L214p Wanssum)
|
stomen
III-2-1
|
19820 |
stoof, voetenwarmer |
stoof:
stō̞f (L214p Wanssum)
|
voetstoof
III-2-1
|
20641 |
stoofvlees, zuurvlees |
zuurvlees:
zūrvleͅi̯s (L214p Wanssum)
|
gemarineerd rundvlees
III-2-3
|
29784 |
stookpotten |
stookgatter:
stōk˲gatǝr (L214p Wanssum)
|
Ronde gaten in het gewelf boven de kamers, afgesloten door ijzeren deksels, waardoor de brandstof toegevoerd wordt. In Q 83 werden de kolen door het kijkgat in de oven geschept. Zie ook de toelichting bij het lemma ɛkijkgatɛ.' [N 98, 136; N 98, 137; monogr.]
II-8
|
34577 |
stootring |
as:
as (L214p Wanssum)
|
Verdikking van de as tussen de asarm en het asblok waardoor het wiel op een veilige afstand van het asblok gehouden wordt. De stootring kan met de as worden meegegoten maar er ook als een los element om bevestigd zijn. [N 17, 52 + 54 + add; N 18, 98d + 99; N G, 49a, 53f; JG 1a; JG 1b; JG 1d; JG 2b; L 20, 20a; L 39, 21 + 22; A 4, 20a; Wi 15; monogr.]
I-13
|
33062 |
stoppeleinde van de schoof |
kont:
kōnt (L214p Wanssum),
vot:
vǫt (L214p Wanssum)
|
De onderkant van de schoof, daar waar de halmen afgesneden zijn. Zie afbeelding 7. [N 15, 21a; JG 1a, 1b; monogr.]
I-4
|