id | Begrip | Trefwoord: dialectopgave (plaats) | Omschrijving |
---|---|---|---|
18957 | gluiperd | gluiper: gluper (Wanssum) | gluiper(d) III-1-4 |
18956 | gluiperig | gluiperig: gluperig (Wanssum), stiekem: stiekem (Wanssum), vals: valsch (Wanssum) | gluiperig || gluiperig: hij is - [DC 16 (1948)] III-1-4 |
21959 | goed voederen | gewoon voederen: Algemene opmerking bij deze vragenlijst: zie ook bijlagevellen met (eventuele) aanvullingen en diverse toelichtingen. gewoon voeren (Wanssum), goed voederen: Algemene opmerking bij deze vragenlijst: zie ook bijlagevellen met (eventuele) aanvullingen en diverse toelichtingen. gôed voere (Wanssum) | Hoe heet verder in Uw dialect: goed voederen? [N 93 (1983)] III-3-2 |
33919 | goedaardige droes | droes: drus (Wanssum) | Een infectieziekte in de keelstreek die vooral jonge paarden aantast. Tussen de besmetting en het uitbreken van de ziekte verloopt ongeveer èèn week. Dan treedt koorts op, gepaard met ontsteking van het neusslijmvlies, waarbij veel slijm wordt afgescheiden, dat na enkele dagen etterig wordt. Typisch voor deze ziekte is de klierzwelling tussen de beide takken van de onderkaak; snel wordt de gezwollen klier dan week, verettert en breekt door. Gewoonlijk verloopt de ziekte goedaardig. [A 48A, 28b; N 8, 89 en 90a; N 52, 15b, 24 en 25; monogr.] I-9 |
19834 | goede kamer, ontvangkamer | beste kamer: bēͅstə kāmər (Wanssum) | goeie kamer, alleen gebruikt met de kermis en feestelijke gelegenheden III-2-1 |
33024 | goede- opbrengst geven | (goed) schieten: sxitǝ(n) (Wanssum) | Werkwoordelijke uitdrukking van het vorige lemma "de oogst levert goed op", "staat er goed voor". Zeer algemene uitdrukkingen als "(de oogst) staat goed" of "(de oogst) staat schoon" zijn hier niet opgenomen. Vergelijk ook het lemma ''groeien'' (1.1.4). [N 15, 12; monogr.; add. uit N 15, 10 en 11; L 5, 39; L 39, 39] I-4 |
18954 | goedzak | godsblok: En godsblok (Wanssum), leuris: leuris (Wanssum) | een goedige sul || lobbes, goedbloed III-1-4 |
19570 | gootsteen | gootsteen: goͅtstiən (Wanssum), pompsteen: pōmpstiən (Wanssum), spoelsteen: spylstiən (Wanssum) | gootsteen III-2-1 |
20071 | goudsbloem | goudsbloem: gōldsbloem (Wanssum) | Goudsbloem (calendula officinalis). Grote oranjekleurige bloemen. Bijna alle vruchten zijn sikkelvormig gekromd. Gekweekt, ook in blekere kleuren en vaak verwilderd. Bloeitijd van mei tot november (gauwbloem, goudbloem, dodbloem). III-2-1 |
33085 | graan stapelen in de schuur | bermen: bɛrǝmǝ (Wanssum) | Wanneer men met de oogstkar bij de boerderij is aangekomen, worden de schoven in de schuur opgetast, in afwachting van het dorsen. Dit gebeurt in een ruimte naast de dorsvloer, het schuurvak, of, bij plaatstekort, op een tijdelijk geconstrueerde schelf boven de dorsvloer. Zie hiervoor aflevering I.6 over Bedrijfsruimten van de boerderij. Zie ook het lemma ''korenmijt'' (5.1.18). In dit lemma staan de opgaven voor het tassen van de schoven bijeen. [N 5A, 69c; N 15, 46; JG 1a, 1b, 2c; monogr.] I-4 |