19534 |
hecht van een mes |
hecht:
hēxt (L214p Wanssum)
|
heft van een mes
III-2-1
|
33290 |
hede, vlas- of hennepafval |
rap:
rap (L214p Wanssum),
scheven:
sxɛ̄vǝ (L214p Wanssum)
|
Rap en bodde bestaat uit langere vezels en kort lint dat bij het zwingelen of hekelen achterblijft en waarvan grof linnen wordt gemaakt; scheven bestaat uit alleen de bastdeeltjes. [L 43, 3; S 13; monogr.]
I-5
|
24988 |
heen en weer (bewegen) |
op en neer:
hej löpt op en nier (L214p Wanssum)
|
heen en weer lopen [op en aaf lope] [N 07 (1961)]
III-4-4
|
21285 |
heer |
prins:
prî:ns (L214p Wanssum)
|
heer [RND]
III-3-1
|
24607 |
heermoes |
kattenstaart:
kattestárt (L214p Wanssum, ...
L214p Wanssum,
L214p Wanssum,
L214p Wanssum,
L214p Wanssum,
L214p Wanssum,
L214p Wanssum),
kattestaart:
katǝstart (L214p Wanssum),
paard(s)staart:
pɛrtstart (L214p Wanssum),
paardenstaart:
-
perdəstart (L214p Wanssum)
|
Equisetum arvense L. [DC 17 (1949)] || Equisetum arvense L. Zeer algemeen voorkomend onkruid uit de paardestaart-familie (Equisetum L.) op bouwland, grasland, tuinen en bermen met een rechtopstaande holle stengel, die geleed is en gemakkelijk uiteen te trekken. Op de grens van de afzonderlijke leden bevindt zich een krans van schubben, die de bladeren vertegenwoordigen. Deze sporenplant bloeit van april tot mei en varieert in hoogte van 10 tot 80 cm. In het algemeen bekender onder de familienaam paardestaart. L 214a: "De volksmond zegt dat onderaan de wortel van de katǝstart een gouden knøpkǝ zit." L 250: "Gedroogde blaadjes worden als medicinale thee gebruikt bij pijnlijke urinelozing." De samenstellingen met -staarts zijn verschoven vormen van staart; vergelijk het lemma Ploegstraat in aflevering I.1, blz. 62. [A 17, 5; A 49B, 4; monogr.] || paardestaart
I-5, III-4-3
|
18015 |
hees, schor |
hees:
hes zien (L214p Wanssum),
hĕs (L214p Wanssum),
hés (L214p Wanssum)
|
schor, schor zijn [ruigsen, hees, gees zijn] [N 10 (1961)]
III-1-2
|
24168 |
heggenmus |
blauwmannetje:
blauwmenneke (L214p Wanssum),
blauwmènneke (L214p Wanssum),
grasteut:
JK: ? volksetymologische metanalyse graas-stuit > gras-teut?
grāsstööt (L214p Wanssum)
|
blauwpieper || grasvink || Hoe heet de heggemusch? [DC 06 (1938)]
III-4-1
|
19758 |
heggenschaar |
hegschaar:
heͅxsxir (L214p Wanssum),
heͅxsxiər (L214p Wanssum)
|
hegschaar
III-2-1
|
19539 |
heibezem |
heibezem:
heͅi̯bɛsəm (L214p Wanssum)
|
heibezem
III-2-1
|
26741 |
heizicht, heizeis |
heizicht:
heizicht (L214p Wanssum)
|
Gereedschap om hei te maaien. In dit lemma zijn verwerkt de gegevens van de enqu√™tevraag naar ''de zeis om hei te maaien'' (I, 26b) en de vraag naar ''de zeis speciaal voor hei te maaien en russen te steken'' in N 18, vraag 77. Van Vessem wijst op pag. 99 ook al op het probleem dat veel informanten de zicht- en zeisbenamingen door elkaar heen gebruiken, omdat de overeenkomst tussen beide werktuigen erg groot is. Ook in dit lemma komen de zicht- en zeisbenamingen door elkaar heen voor. Men mag er niet van uitgaan dat de verschillende woordtypen steeds hetzelfde gereedschap aanduiden. Gemeenschappelijk is welde gebruiksmogelijkheid van dit gereedschap, namelijk om er hei mee te maaien. Een verschil tussen heizicht en heizeis kan zijn dat de heizicht twee handvaten heeft, terwijl de heizeis één handvat heeft. Het blad van de heizicht kan ook kleiner zijn en vooral korter dan dat van de heizeis.' [N 18, 77; I, 26b]
II-4
|