e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=L214p plaats=Wanssum

Overzicht

Gevonden: 2613
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
hoeden van koeien hoeden: hȳjǝ (Wanssum), weiden: węi̯jǝ (Wanssum) [N 3A, 12a; N M, 2; JG 1a, 1b; A 48, 18c; L 1a-m; L 27, 5; S 14; Wi 39; R; monogr.] I-11
hoedenspeld hoedenspang: hoeiespang (Wanssum), hoedenspeld: hoejspēld (Wanssum) hoedespeld || hoedespeld, hoedepen III-1-3
hoefijzer hoefijzer: huf˱īzǝr (Wanssum) IJzeren hoefbescherming, meestal in de vorm van de onderrand van de hoef. Het hoefijzer wordt doorgaans met behulp van hoefnagels aan de hoef bevestigd. Zie ook afb. 221 en het lemma ɛhoefijzer met speciale vorm of uitrustingɛ.' [N 13, 84; N 33, 352; L 35, 104; L 27, 6 add.; JG 1a; JG 1b; monogr.; Vld.] II-11
hoefsmid hoefsmid: huf[smid] (Wanssum) Smid die hoefijzers smeedt en paarden beslaat. Zie voor de fonetische documentatie van de tussen haakjes geplaatste woorddelen het lemma "smid". [N 33, 2; monogr.; JG 1a; JG 1b] II-11
hoefstal, noodstal hoefstal: hufstāl (Wanssum) Een uit houten planken of metalen buizen vervaardigd gestel dat vóór of in de smidse is opgesteld. Wanneer een paard moet worden beslagen, wordt het in de hoefstal geplaatst. Zie ook afb. 220. [N 33, 6; N 33, 374; S 14; L 1a-m; L 1u, 96; L B2, 278; A 43, 15; JG 1a, 1b, 2c; monogr.] II-11
hoepel bandel: Ook rieëp.  bandel (Wanssum), reep: Sub bandel: ook rieëp [*pag. 238: rieëp lang touw met dwarstouwtjes met angel om te vissen].  rieëp (Wanssum) Hoepel. III-3-2
hoepelen bandelen: bandele (Wanssum) Hoepelen. III-3-2
hoepelrok repenrok: rieëperok (Wanssum) hoepelrok III-1-3
hoesten hoesten: hoeste (Wanssum), kruchen: Voortdurend hoesten.  kroche (Wanssum) hoesten [keche, kechelen] [N 10a (1961)] III-1-2
hoeveelheid hooi die men opsteekt gaffel: gavǝl (Wanssum) De hoeveelheid hooi die de opsteker in één keer met z''n gaffel aangeeft aan de optasser. Zie voor het vocalisme van het woordtype riek de opmerking in de semantische toelichting bij het lemma ''houten schudgaffel'' en bij het lemma ''hooihark''.' [N 14, 118; A 34, 5a] I-3