e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Wanssum

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
kleinkinderen kleinkind: klei(n)kiend (Wanssum), kleinkiender  klēnkiend (Wanssum) kleinkind || kleinkind, kleinkinderen [DC 05 (1937)] III-2-2
kleinzoon kleinzoon: klēnzôen (Wanssum) kleinzoon [DC 05 (1937)] III-2-2
kleiput leemkuil: liǝmkūl (Wanssum) Delfplaats waar klei als grondstof voor de fabricage van bakstenen met de hand wordt gestoken of met behulp van machines wordt afgegraven. [N 98, 17; monogr.] II-8
kleppers kleppers: Bijna steeds mv. kleppers.  klepper[s} (Wanssum) Klephoutjes (kinderspeelgoed). III-3-2
kliekje kliekje: Syst. WBD  kliekje (Wanssum) Kliekje, opgewarmde maaltijd (braoj, opstoovertje, prutske?) [N 16 (1962)] III-2-3
klieven kloven: klyǝvǝ (Wanssum) Hout met een beitel of bijl in de lengterichting doorhakken, zodat het splijt. Zie ook het lemma ɛklievenɛ in de paragraaf over de kuipersvaktaal. Het betreft daar het klieven van stukken boomstam tot duigen.' [N 37, 8; N 50, 15a; N 75, 134a; monogr.] II-12
klimop wintergroen: wintergruun (Wanssum), -  wintergreun (Wanssum, ... ) klimop III-4-3
klinken klinken: klēŋkǝ (Wanssum) Twee metalen delen van een werkstuk met elkaar verbinden door middel van klinknagels. De al dan niet verwarmde klinknagel wordt daartoe eerst met behulp van de nageltang in het voorgeboorde gat van de aan elkaar te bevestigen delen geplaatst. Met de ophaler wordt de klinknagel vervolgens zo ver mogelijk opgetrokken. Dan wordt het penvormige uiteinde van de klinknagel met de klinkhamer tot een kop geslagen. Tijdens deze handelingen wordt het andere uiteinde van de klinknagel met behulp van de domper tegengehouden. De nieuwgevormde kop van de klinknagel wordt tenslotte met de dopper afgerond. Zie ook de lemmata "klinkhamer", "domper", "dopper", "nageltang", etc. IJzeren klinknagels boven 9 mm dikte worden voor verwerking doorgaans heet gemaakt in een veldsmidse of kleine gloeioven. Kleine, van koper, messing of zacht ijzer vervaardigde klinknagels kunnen ook koud worden geklonken. [N 64, 98; N 66, 44; monogr.] II-11
kloeken kloeken: klukǝ (Wanssum) Geluid voortbrengen, gezegd van een broedse kip. [N 19, 47; monogr.] I-12
klokhuis kroos: kroeës (Wanssum) klokhuis I-7