e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Wanssum

Overzicht

Gevonden: 2613
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
baksteen brik: brek (Wanssum), tichelsteen: tixǝlstiǝn (Wanssum) Uit klei of leem gebakken steen die voor metselwerk, en in hardgebakken vorm, ook voor bestrating wordt gebruikt. Het woordtype rijnvorm (P 47) duidt een bepaald formaat (180x 85x50 mm) van steen aan dat als basis dient om het stukloon te berekenen (Schuddinck, pag. 164). De benaming klinker wordt volgens Coopman (pag. 34) gebruikt voor de beste soort baksteen. Over de waalsteen merkt hij op (pag. 87) dat deze aan de oevers van Waal, Boven-Rijn, Lek en Maas wordt gebakken. [Wi 10; S 37; L 32, 95; N 98, 160; N 30, 52a; monogr.] II-8
baktrog baktrog: baktrog (Wanssum) De kuip waarin de eerste bewerking van het deeg plaatsvindt. "In zijn eenvoudigste gedaante is het een rechthoekige, langwerpige bak, de bodem smaller dan de bovenopening" (Weyns blz. 28). De baktrog is ofwel van eik ofwel van wit hout vervaardigd. Sommige troggen hebben onderaan een schuif om zuurdeeg en zeef in te leggen (Weyns blz. 29). Als hij klein is en goed hanteerbaar, wordt de trog niet noodzakelijk op een vaste voet gezet. Is hij heel groot dan kan hij op een paar lage houtblokken worden gelegd. Meestal is hij geplaatst tussen twee steunen in de vorm van een letter H, waarvan de naar buiten uitwijkende bovenste benen de bak omvatten (Weyns blz. 28). In dit lemma zijn ook benamingen die de boer voor zijn baktrog heeft, opgenomen: Zie afb. 17. [(N 29, 20a; N 29, 18a; N 18, add.; N 5A(I), add.; S 2; R 3, 50; L 1a-m; L 16, 8; L 19A, 21; L 48, 23; A 26, 10; Lu 4, 10; Lu 2, 23; monogr.; LB 2, 237)] II-1
bal gehakt frikadel: frekədɛl (Wanssum), Syst. WBD  frikkedel (Wanssum) bal gehakt || Bal gehakt (frikkedel?) [N 16 (1962)] III-2-3
balein balein: Hypercorrecte vorm van balein.  balien (Wanssum) balein III-1-3
balkenbrij balkenbrij: bālkənbrēi̯ (Wanssum), brij: brēi̯ (Wanssum), brij (Wanssum), Syst. WBD  bri-j (Wanssum), kruipuit: kərbut (Wanssum) balkenbrij [Roukens 03 (1937)] || Balkenbrij (bombaalie?) [N 16 (1962)] || mengsel van meel (boekweit), vleesnat en vlees III-2-3
balspel `kindjessen`: Sub poekele.  kiendjeze (Wanssum), pokkelen: Ook: kiendjeze.  poekele (Wanssum) Balspel met harde garen bal. III-3-2
band kuipersband: kypǝrs˱bānt (Wanssum) In het algemeen de band die de houten duigen van een vat of kuip omspant en bijeenhoudt. De band is doorgaans van ijzer vervaardigd. Vroeger werden ook houten banden gebruikt. [A 19, 1a; monogr.] II-12
band, lint lint: līnt (Wanssum) Lintvormig weefsel van katoen, linnen, fluweel enz. ter afboording, versiering of versteviging. [N 62, 58d; N 62, 58c; Gi 1.IV, 55; Gi 1.IV, 56; monogr.] II-7
bang angstig: engstig (Wanssum), schijterig: schieterig (Wanssum) angstig || bang, kleinzielig, krenterig III-1-4
bangerik bangeschijter: bangeschieter (Wanssum), blaas: scheldwoord voor: angstige man of jongen  blāōs (Wanssum), schijtboks: schietboks (Wanssum), schijterd: schieterd (Wanssum), schijthuis: en schiethuus (Wanssum), schiethüs (Wanssum), schijtvot: schietvot (Wanssum), schouwerik: schouwerik (Wanssum), schouweschijter: schuw - schouw of schuwen - schouwen?  schouweschieter (Wanssum) angstige man of jongen || bangerik || bangerik [schiethoes] [N 07 (1961)] III-1-4