17672 |
benen (spotnamen) |
knoken:
knöök (L214p Wanssum),
staken:
staake (L214p Wanssum),
stake (L214p Wanssum),
stelten:
stelten (L214p Wanssum),
stokken:
stekken (L214p Wanssum)
|
benen: rechte, vormloze benen [mok-, motbeene] [N 10 (1961)] || benen: spotbenamingen [billewaage, pikkels, stekken] [N 10 (1961)]
III-1-1
|
25054 |
bepaalde hoeveelheid |
gast (mensen):
Enne gÅs(t) mÈnse: een klein aantal mensen.
gās(t) (L214p Wanssum),
schaar (hooi, koren):
inz. hoeveelheid hooi, dat in een keer maaien van een weiland af komt.
schāōr (L214p Wanssum)
|
bepaalde hoeveelheid
III-4-4
|
24916 |
bergx |
bergen (mv.):
- of bérr\\ch"; mv.!
bérch (L214p Wanssum),
bérch of -"; mv.!
bérrəch (L214p Wanssum)
|
berg (bergen) [RND]
III-4-4
|
19540 |
berkenbezem |
berkenbezem:
bēͅrkənbɛsəm (L214p Wanssum),
stekkenbezem:
stɛkən bɛsəm (L214p Wanssum)
|
bezem van berketakjes || bezem van twijgjes gemaakt voor het vegen buiten, op het erf b.v. of in schuur of stal. Als twijgen werden berkentakjes gebruikt, soms ook andere.
III-2-1
|
26051 |
berrie |
berries:
børis (L214p Wanssum)
|
Elk van de twee bomen van de hoog- en stortkar waartussen het paard gespannen werd. De berries van de hoogkar verschillen essentieel van die van de stortkar: bij de eerste lopen de berries onder de hele bak door en maken ze er deel van uit (de zijwanden worden erop vastgezet), terwijl bij de tweede de berries tot halverwege de bak lopen en een aparte constructie vormen waarop de bak rust. Hierdoor kan de bak van de stortkar kippen, terwijl de berries op hun plaats blijven. Wanneer de bak van de hoogkar echter gekipt moet worden, gaat het hele voorstel van de kar omhoog. [N 17, 16 + 50b; N G, 54b + 64b; JG 1a; JG 1b; JG 1d; JG 2c; L 32, 63; L 34, 10; A 27, 20; Lu 5, 20]
I-13
|
33443 |
beschermstenen of -palen |
schamppalen:
sxāmppǭl (L214p Wanssum),
schampstenen:
sxampstiǝn (L214p Wanssum)
|
Beschermstenen van natuursteen of dikke houten beschermpalen (soms ook wel van ijzer) worden geplaatst schuin tegen zijkanten van poorten en tegen hoeken van muren of tegen brugleuningen om beschadigingen door voertuigen te voorkomen. Bij boerderijen komen ze vooral voor aan schuurpoorten en ingangspoorten (van de gesloten hoeve). Soms dienen de stenen of palen ook als steun voor de muur waartegen ze rusten. Meervoudige opgaven benoemen de beide beschermstenen of -palen aan weerskanten van een opening. Zie ook afbeelding 18.a bij het lemma "poort" (4.1.1). [N 4A, 43a; monogr.; add. uit N 4A, 42f]
I-6
|
20790 |
beschuit |
beschuit:
bəsxyt (L214p Wanssum)
|
beschuit
III-2-3
|
20416 |
beschuit met muisjes |
beschuit met muizenkeuteltjes:
Syst. WBD
beschuut mit moezekeutelkes (L214p Wanssum, ...
L214p Wanssum)
|
Beschuiten met muisjes [N 16 (1962)]
III-2-2, III-2-3
|
20711 |
beschuitbol |
bestel:
bəsteͅl (L214p Wanssum)
|
beschuitbol, niet doorgesneden, niet voor de tweede maal gebakken
III-2-3
|
20629 |
beschuitpap |
beschuitenpap:
bəsxytəpap (L214p Wanssum),
beschuitjespap:
Syst. WBD
beschuutjespap (L214p Wanssum)
|
Melk met beschuiten (beschuitepap, luiwijvenpap, romme met bestelle?) [N 16 (1962)] || pap van melk en beschuit
III-2-3
|