18827 |
bezorgd |
bezwaard:
bezwāōrd (L214p Wanssum)
|
bekommerd, bezorgd
III-1-4
|
17996 |
bibberen |
bibberen:
bibbere (L214p Wanssum, ...
L214p Wanssum)
|
beven [rijde, ridde, riere, rijgele, rijere] [N 10a (1961)]
III-1-2
|
20450 |
bidprentje |
doodsprentje:
uitgereikt bij iemands overlijden
dodsprīntje (L214p Wanssum)
|
bidprentje; gedachtenisprentje
III-2-2
|
21270 |
bieden |
bieden:
bijə (L214p Wanssum)
|
bieden [RND]
III-3-1
|
20830 |
bier |
bier:
bîêr (L214p Wanssum),
bieër van paters vätje: zeer goed bier. De paters Franciskanen in Venray hadden een eigen brouwerij voor het klooster
biər (L214p Wanssum)
|
bier [RND]
III-2-3
|
20640 |
bierpap |
bierpap:
Syst. WBD
bierpap (L214p Wanssum)
|
Bierpap (beerslemp?) [N 16 (1962)]
III-2-3
|
34238 |
biestmelk |
biest:
bis (L214p Wanssum)
|
De eerste melk van de koe, nadat ze gekalfd heeft. [L 32, 100; JG 1a, 1b; S 3; A 7, 18; monogr.]
I-11
|
33249 |
bietenloof, bladerkroon |
loof:
luǝf (L214p Wanssum)
|
De bladeren van de bietenplant. [N 12, 46; L 30, 34b; monogr.; add. uit N 12, 48]
I-5
|
33254 |
bietenmolen |
mangelmolen:
maŋǝlmø̄lǝ (L214p Wanssum)
|
Instrument om voerderbieten in brokken te malen zodat de beesten deze eten kunnen. [N 18, 108; add. uit N 5A, 34d]
I-5
|
33244 |
bietenplantjes uitdunnen |
uitdunnen:
ytdønǝ (L214p Wanssum)
|
Uit de rijen jonge plantjes telkens enkele exemplaren weghalen zodat de overgebleven bietenplantjes meer ruimte krijgen om uit te groeien. Doorgaans wordt dit werk in twee fases gedaan. Eerst wordt met de schoffel of de hak op regelmatige afstanden de rij plantjes over de breedte van de schoffel onderbroken. Van de overgebleven groepjes wordt dan iets later alleen het beste plantje overgehouden; de andere worden met de hand uitgetrokken. Tegelijk wordt dat geselecteerde plantje extra aangezet. Intussen wordt, zoals op het aardappelveld, regelmatig onkruid gewied; zie de toelichting bij het lemma Aanaarden. Het object van de handeling is steeds bieten, bietenplantjes. [N 12, 45; N Q, 8; JG 1b; monogr.; add. uit N 15, 2]
I-5
|