20944 |
vlees |
vlees:
flèis (L214p Wanssum),
vleis (L214p Wanssum)
|
vlees [DC 03 (1934)]
III-2-3
|
33114 |
vlegelknuppel, slaghout |
vlegel:
[vlegel] (L214p Wanssum)
|
Het slaghout van de dorsvlegel is 50 à 60 cm lang en wat dikker dan het hout van de steel. Het is niet van het allerhardste hout gesneden, omdat het dan zou barsten bij het slaan op de grond; doorgaans is het van berkehout. Oorspronkelijk werd als benaming van dit "werkende deel" van het gereedschap de naam het geheel genomen, hier dus vlegel; we zagen dat ook bij de ''zeis'' (3.2.1) in aflevering I.3 en de ''zicht'' (4.3.1) in deze aflevering. Het regelmatig voorvoegsel ''vlegel(s)'' in ''vlegel(s)kop'' is niet in dit lemma opgenomen. Voor de fonetische documentatie van het woord(deel) [vlegel] en [vleger] zie het lemma ''dorsvlegel'' (6.1.8). Zie afbeelding 10, b. [N 14, 3c; JG 1a, 1b; L39, 13a; monogr.; add. uit N 14, 3e en 4]
I-4
|
33113 |
vlegelstok |
steel:
stēl (L214p Wanssum)
|
De steel van de vlegel die de dorser in de hand houdt. De lengte van de steel "behoort van de kin van dorser tot de grond te reiken" (Goossens, Lic. Verh.), of, naar de zegsman van L 325: "is tweeēneenhalf maal de kop in lengte". Het regelmatig voorvoegsel vlegel(s)- is niet in dit lemma opgenomen. Zie afbeelding 10, a. [Goossens, Lic. Verh.]
I-4
|
34378 |
vleiwoord voor het varken |
kuusje:
kuskǝ (L214p Wanssum)
|
[VC 14, 2c v]
I-12
|
33775 |
vlekje op de neus |
snep:
snɛp (L214p Wanssum)
|
Witte aftekening tussen neusvleugels en bovenlip. [N 8, 27c]
I-9
|
22154 |
vleugel |
vleugel:
Algemene opmerking bij deze vragenlijst: zie ook bijlagevellen met (eventuele) aanvullingen en diverse toelichtingen.
vleugel (L214p Wanssum)
|
Hoe heet de vleugel van een duif? [N 93 (1983)]
III-3-2
|
33141 |
vleugels in de wanmolen |
wieken:
wikǝ (L214p Wanssum)
|
De schuingeplaatste plankjes die op een as zijn gemonteerd die wordt aangedreven, waardoor er een windstroom ontstaat, in de wanmolen. [N 14, 45b; JG 1a, 1b, 2c; monogr.]
I-4
|
22375 |
vlieger |
vlieger:
vlēīger (L214p Wanssum)
|
Vlieger, vliegenier, vliegmachine.
III-3-2
|
24499 |
vlier |
vlier:
-
flier (L214p Wanssum),
vlierenstruik:
-
flierestroek (L214p Wanssum),
flierestruuk (L214p Wanssum)
|
vlierboom (sambucus nigra L.) [DC 13 (1945)]
III-4-3
|
24505 |
vlierbes |
vlierbes:
-
flierbes (L214p Wanssum),
vlierenkral:
-
flierekrallen (L214p Wanssum),
vlierkral:
vlīērkral (L214p Wanssum)
|
vlierbes || vrucht van de vlierboom (sambucus nigra L.) [DC 13 (1945)]
III-4-3
|